schenddaden was, zegt men, het ter teekening leggen van een request, behelzende hoofdzakelijk een verzoek: ‘om de herstelling van den Stadhouder in alle waardigheden en voorregten; de afzetting der onlangs nieuw aangestelde Raden en Kolonellen, de herstelling der afgezetten; de handhaving van de burgers, in- en opgezetenen bij derzelver voorregten; het weren der inbreuken omtrent dit alles geschied; de beteugeling van de losbandigheid der drukpers; de vernietiging van alle vrijcorpsen en genootschappen van wapenhandel; voorziening tegen het oproepen der schutterijen, buiten kennis en overleg der Wethouderen; en eindelijk het beletten van geldverzamelingen, ter betaling van vreemde en ongeregelde troepen.’ Ook verzekert men, dat deze eerlooze feiten nimmer zoude gebeurd zijn, indien de toenmalige Hoofdofficier, de aanvankelijke storenissen tegengegaan en geweerd had. Later kwam eene commissie uit den burgerkrijgsraad, den Burgemeester ten zijnen huize aankondigen: ‘dat aangezien zij zich verzekerd hielden dat de burgemeesterlijke waardigheid, in de toenmaals plaats vindende tijdsomstandigheden, niet zonder het uiterste gevaar kon worden gelaten in de handen van de zoodanigen, die, door het volhouden van een door de burgerij zoo zeer afgekeurd systema, alle aanspraak op het vertrouwen der burgerij verloren hadden, en het tevens zeer te duchten was, dat, wanneer hij, benevens Mr. Gerrit Willem Dedel, niet van de burgemeesterlijke waardigheid werden ontzet, uit dit hun aanblijven in die qualiteit de uiterste wanorde en confusie zoude moeten geboren worden, inzonderheid dan, wanneer zijlieden, ten eenigen tijd, hetzij door eene meerderheid van stemmen in Burgemeesterskamer, hetzij door het bekomen van het presidium aldaar, in de gelegenheid mogten gesteld worden, om met meerder succes hunne verkeerde gevoelens door te drijven en tegen den wil der burgerij verdere demarches te ondernemen, terwijl daaruit ook niet
anders dan de akeligste gevolgen, zoo voor hun zelven, als voor de burgerij te wachten zouden zijn. Ingevolge hiervan, zoo verklaarde de commissie, zoo voor zich, als in naam van hunne committenten en qualificanten, te insteren, dat de twee voornoemde Heeren, als hebbende het vertrouwen der brave burgerij verloren, zich van nu voortaan zouden hebben te beschouwen, als ontslagen van hunne posten als Burgemeesters der stad Amsterdam enz.’ Men wil, dat Beels de tot hem Afgevaardigden zou te gemoet gevoerd hebben, dat hij de Heeren geene stoelen kon aanbieden, omdat de plundering hem bijna geene had overgelaten. Toen de zaken door den intogt van de Pruissische krijgsbenden, een anderen keer hadden genomen, werd Beels als Burgemeester hersteld, en aanvaarde op nieuw dezen luisterrijken post; doch hij overleed niet lang daarna den 31 Maart 1789, bij zijne echtgenoote, Adriana Suzanna Tiewelen, twee zonen en twee dochters nalatende. Een zijner zonen, Mr. Leonard Beels, geboren te Amsterdam 14 Augustus 1765, overleden 27 Januarij