[Emile Jean Guillaume von Baumhauer]
BAUMHAUER (Emile Jean Guillaume von), een zoon van den voorgaande, werd geboren te Brussel, den 29 Januarij 1819.
Zijn vader leerde hem, toen hij den ouderdom van 8 jaren bereikt had, de eerste beginselen der Latijnsche taal, terwijl een jaar later het verdere onderrigt in die taal, alsmede in de Grieksche, werd opgedragen aan den verdienstelijken Karsten, thans Hoogleeraar aan de Hoogeschool te Utrecht, en aan eenige andere leeraars aan het lyceum te Brussel.
Tijdens de Belgische omwenteling in 1830, moesten zijne ouders met hunne kinderen onder levensgevaar de stad Brussel verlaten, en vestigden zich te Utrecht. Nadat Baumhauer alhier vier jaren het onderwijs der verschillende aan de Latijnsche school geplaatste Leeraren had mogen genieten, verliet hij de school met het houden eener oratie: Over de burgeroorlogen, beschouwd als oorzaken van den ondergang van het Romeinsche rijk.
In September 1835 werd hij als student aan de Hoogeschool te Utrecht ingeschreven en studeerde eerst, op verlangen zijns vaders, in de Letteren. Ook op dit vak legde hij zich met allen ijver toe. Den 2. Mei 1843 werd hij tot Doctor in de Letteren bevorderd, na verdediging zijner Commentatio philosophico-literaria in librum, qui inter Hippocratices exstat πεϱὶ φυσιος ἀνϑϱώπου.
Besteedde hij een gedeelte van zijnen tijd aan de studie der oude letteren, toch was hij reeds gedurende deze jaren ijverig werkzaam in de beoefening der natuur- en geneeskunde.
Op het gebied der Scheikunde zag van hem onder anderen het licht: ontleding van eenige soorten van runderbloed, en proeven over de zamenstelling der ontstekingskorst. Verder stond hij steeds den Heer Mulder bij het doen der toxicologische proeven bij.
In het begin van 1844 werd hij onder J.A. Mulder, toen Lector, later Hoogleeraar in de Verloskunde, assistent aan de kraamzaal te Utrecht, welke betrekking hij evenwel slechts eenige maanden heeft kunnen waarnemen, daar hij den zomer van dat jaar met zijnen vader in de badplaats Homburg doorbragt.
Spoedig na zijne terugkomst werd hem het aanbod gedaan, Interne aan het buitengasthuis te Amsterdam te worden; den 16 Augustus vertrok hij derwaarts om die betrekking te aanvaarden.
Na in 1844 zijn doctoraal examen in de Medicijnen te hebben afgelegd, werd hij den 10den Julij 1845 tot Doctor in de Geneeskunde bevorderd, na verdediging van zijn Specimen toxiologicomedicum de venenis irritantibus anorganicis.
Gewigtig in alle opzigten was voor Baumhauer de tijd, dien hij in het genoemde gesticht onder en naast Dr. Schneevoogt, doorbragt. Hier ook maakte hij zich de zoo moeijelijke behandeling van krankzinnigen eigen, welke toen nog in groot aantal in het Amsterdamsche buitengasthuis aanwezig waren; onmiddelijk na zijne promotie tot tweeden Geneesheer bevorderd zijnde, bekleedde hij die betrekking tot in Februarij 1847. Inmiddels was hij den 1sten Julij 1846 tot Doctor in de Verloskunde bevorderd.