[Jacobus Johannes Batelier]
BATELIER (Jacobus Johannes), Battelier of Watelier, predikte, nog student zijnde bij het Waalsche Collegie der Godgeleerdheid te Leiden, in Januarij 1617 in de eerste afzonderlijke vergadering der Waalsche Remonstranten te Amsterdam, ten huize van zekeren timmerman en houtkooper Willem Sweersen, wonende in het Nieuwe Werk buiten de St. Anthoniespoort. Nog in het zelfde jaar werd hij Predikant te Kralingen, waar hij in 1618 zijne dienst nederlegde, doch in 1619 werd hij, wegens zijne Remonstrantsche gevoelens, van zijne dienst afgezet. Sedert 1621 bevond hij zich te Leiden, waar hij aan studenten onderwijs gaf; gedurende zijn verblijf aldaar begaf hij zich naar Rijnsburg, om zich in de kerkelijke vergadering aldaar te doen hooren over 1 Corinth. IX:4 en 14, met oogmerk om, ware het mogelijk, de Rijnsburgers ten aanzien van het leeraarsambt tot andere gedachten te brengen. In 1632 zocht de Remonstrantsche broederschap hem aan, om als Predikant bij haar in dienst te treden, en daar hij zich hiertoe niet ongenegen verklaarde, werd hij in het volgende jaar Predikant bij die gezindte te 's Gravenhage.
Uit hoofde van zijnen ouderdom en zijne daardoor veroorzaakte zwakheid, werd hij in 1666 van de Predikdienst ontslagen. Hij overleed den 21 Junij 1672, eenen zoon nalatende, Johannes Batelier, die sedert 1655 Predikant te Hoorn was, toen men hem in het jaar 1681 naar Hazerswoude beriep, en in 1699 Emeritus werd.
Jacobus Johannes Batelier moet een zeer geleerd man geweest zijn, en zich bezig gehouden hebben met het maken van aanteekeningen op de nieuwe overzetting van het Oude en Nieuwe Testement, althans in 1641 werd hij door de Directeuren der Broederschap verzocht er mede voort te gaan. In het volgende jaar besloot de Broederschap dat zijne aanteekeningen door Episcopius overgezien en daarna daarmede gedaan zou worden, zoo als de Directeuren zouden goedvinden. Den 31 Maart 1644 deed zij hem ter hand stellen de Aanteekeningen op den nieuwen Bijhel van Engelbertus Egidius van Engelen, Predikant te Arnhem en Daniël Snecanus, Predikant te Leiden, ten einde dat stuk te bevorderen naar vermogen, en werd hij verzocht het Nieuwe Testament, overgezet door de Contra-Remonstranten, te willen overzien, en zijne aanteekeningen, na revisie, op naam van de Remonstranten te laten drukken, en in de vergadering der Broederschap van 16 April nam hij aan ‘de Notulen, soo op 't O. als N.T., gestelt bij D. Engelbertum (van Engelen) als ook bij Snecanum, bijeen te brengen en in het licht te geven.’ Hij was reeds onderscheidene jaren, tot in 1661, ontvanger van het Algemeen kantoor der Broederschap. Ook heeft hij vele geschriften nagelaten, vooral tegen de leer der Contra-Remonstranten gerigt De voornaamste zijn:
Godts Zalichmakende Genade tegens Abr. van der Hecken, Dootor en Professor der Theologie tot Leyden, en zijn verantwoorder Bernaard Wyngaarden, Predikant in dezelve Stadt, 's Gravenhage 1851, 8o.