Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 148]
| |
naar Leiden, om zich onder Albert Schultens op de Oostersche talen, en onder Franciscus Fabricius en Taco Hajo van den Honert op de Godgeleerdheid, toe te leggen. Tevens beoefende hij vlijtig de overige oude zoo Oostersche als Westersche talen, de Kerkelijke en Wereldlijke Geschiedenis en andere vakken van kennis en geleerdheid; zoo dat hij welhaast door zijne leermeesters onderscheiden en onder hunne voortreffelijkste leerlingen gerangschikt werd. Na het verdedigen zijner proefschriften over de PraeadamitenGa naar voetnoot(1) en over de Heilige Namen Gods in het Hebreeuwsch en het GriekschGa naar voetnoot(2), verliet hij de Hoogeschool en liet zich als Proponent aannemen. In 1732 te Hoogwoude beroepen, vertrok hij vier jaren later naar Charlois en kwam van daar in 1745 te Dordrecht, waar hij in 1777 emeritus werd en den 27sten Augustus 1782 overleed. Barueth was in den aanvang zijner bediening te Dordrecht zeer gezien, later verloor hij de gunst der aanzienlijken en van het grootste gedeelte der gemeente, waarvan zijn onaangenaam humeur en lastig karakter de voornaamste oorzaken waren. Nu was hij met de Overheid, dan met zijne ambtgenooten in onmin; hij voerde eenen hevigen pennenstrijd met Ludovicus Kluit, Predikant te Zuid-Beijerland, en met Johan Jacob Schultens, den zoon van zijnen leermeester Albert Schultens, ook nam hij deel in de twisten tusschen Petrus Hofstede, Predikant bij de Hervormde te Rotterdam, en Kornelis Nozeman, Leeraar bij de Remonstranten te dier stede, over de Zaligheid der Heidenen en de Deugden van Socrates, en door zijne bemoeizucht wikkelde hij zich in vele onaangenaamheden. Bij het volk stond hij in hooge achting. Te oordeelen naar de volgende werken, moet hij zeer arbeidzaam geweest zijn: De Bloeijende Gemeentens in Klein-Azien, door de onderhouding der Jeruzalemsche Kerkbesturen, of Synodale Slotpredikatie over Handel. der Apost. Kap. XVI:4, 5. Tot besluit van de Hoog-Eerw. Christ. Zuid-Holl. Synode binnen Dordrecht. Uitgesproken den 13 van Hooimaand 1742. Rotterd. 1742. 4o. Boetpredikaatzie over de sterfte van het Rundvee ofte Davids wijze keuze uit drie plagen, en ware boetvaardigheid onder gekoze pestilentie, in deze dagen van pestziekte onder het Rundvee, tot boete, bekeering en waarschouwing voor zwaarder plagen, vastgestelt in eene Kerkrede over 1 Sam. XXIV:11-17. Rott. 1745. 4o. vierde druk. Boetpredikatiën over het eerste kapittel van Jezaïas. Paulus laatste vermaanles aan de Corinthen tot een Afscheid van Charlois, uit 2 Corinth. XIII. vs. 11. Mitsgaders de gan- | |
[pagina 149]
| |
gen der Leeraars door den Heyligen Geest bestuurt, tot een Intrereeden te Dordrecht uyt Hand. XVI. vs. 6-10. Dord. 1745. 4o. Jakobs Doodbedde, vertonende 's Mans zegen over zijne twaalf Sonen en Dood, in 23 Kerkredenen over Genesis XLIX. Rott. 1747. 4o. Boetbazuin, geblasen in Neêrlands Kerk, bij gelegenheid van 's Lands rampen en oordeelen, veldslagen en belegeringen van Bergen op Zoom enz., Rotterd. 1748 en 1749, 2 dn. 8o. Neêrlands Dankdag over het sluiten van de Akense vrede, plechtig geviert binnen Dortrecht den 11 Junij 1749, met eene Kerkreden over Psalm CXLVII:12-14, Dortr. 1749, 4o. De Predikende en Wonderdoende Christus, in LXXXVIII Predikatien, of de groote Propheet en Leeraar Israëls, kragtig in woorden en in werken; gebleken uit zijne zielroerende predikatien, zinrijke parabelen en verbasende wonderwsrken, welke, uit overeenstemming der vier Evangelisten, schriftmatig worden verklaart en tot oefening van ware Godsvrucht toegepast, Rott. 1751 en 1754, 2 dn. 4o. Jakobs Balseming en Begraving, toegepast op de balseming en begraving van den Doorluchtigsten Vorst en Heer Willem Karel Hendrik Friso, in eene Lijkpredikatie over Gen. I:1-13, Rott. 1751, 4o. Contra-memorie van Jan Barueth, Predikant te Dordrecht, van den 5 Februarij 1762, dienende ter beantwoording van de Memorie van eenige Predikanten van Dordrecht, van de maand Maart des voorleden jaars 1762, en welke Memorie aan hem door Heeren Burgemeesteren is ter hand gestelt op den 12 Januarij dezes jaars 1763, met begeerte, om alleen hoofdzakelijk op het weesentlijke in deselve Memorie vervat, hun WelEdele Groot Agtharen Raad te dienen van berigt, Rotterd. 1763. pl. Historie van het Stadhouderschap der Heeren Princen van Oranje, hoogstnoodig tot bewaring van de vrijheid in de Kerk en Burgerstaat, Dord. 1765, gr. 8o. met port. De Regering van Nederlands Stadhouderen met die der Israëlitische Regteren, in vergelijking gebragt uit het Boek der Regteren, Kapittel II: vers 7-14, op den dank-, vasten bededag van den 19 Februarij 1766, des avonds in de Groote Kerk, Dordr. 1766. 4o. Zedige en bescheiden wederlegging der hedendaagsche Deisten en Vrijgeesten tegen de nieuwe aanvallen op den Christelijken Godsdienst, in het onlangs uitgekomen Fransche boek, genaamt het Kort begrip der Kerkelijke Historie van den Abt de Fleury, Rott. 1767. 8o. Verantwoording van den Heer J. Barueth, Predikant te Dordrecht, in twee gedrukte Memoriën en echte Brief aan de Magistraet dier Stad. overgelevert in de jaren 1766 en 1767, | |
[pagina 150]
| |
door hem voor eige rekening uitgegeven met de Gulde Vrijheid of de oude Constitutie der Regeringen, Burgerijen en Gilden der Hollandsche Steden, soo als die door de oude Graven ingestelt en begrepen is in het Advies van het Hof van Holland van het jaar 1685, rakende de oudste stad Dordrecht. Vier Letterkundige brieven ter verdediging van de Leer en Leeraars der Gereformeerde Kerk, tegen de heimelijke aanslagen in de Schriften van den Denker. De Historie van den Heiligen Diaken Stephanus, in XXVII Kerkredenen over Handel. VI, VII en VIII. Met bijgevoegde Aanmerkingen uit de Historie en Letterkunde, Dord. 1770. 4o. Hollands en Zeelands Jubel-Jaar of Tweehonderd-jarige Gedachtenis der heuchelijke verlossing van het Spaansche jok en grondlegging van Neêrlands Republiek in het jaar MDLXXII, onder het wijs beleid van Willem I, Prins van Oranje, Dord. 1772, gr. 8o. met 1 plaat, tweede druk, Amst. 1781. Leer der waarheid, vervat in de Heidelbergsche Cathechismus, regtzinnig en met onze kerkformulieren van eenigheid overeenkomstig verklaard, tegen de Dwaalleer verdedigd en ter beoefening van ware Godzaligheid aangedrongen, Dordr. 1777, 2 dn. 4o. Briefwisseling met den Hooggel. Jan Jacob Schultens, Professor te Leiden, over de uitgave van eene regtzinnige verklaring over de Heidelbergsche Catechismus, Dord. 1776. 4o. Na zijne dood verscheen nog: Catechismus der wijsheid en deugd of onderwijs bij samenspraak in de grondbeginselen der Natuurlijke en Schriftuurlijke Wijsbegeerte en Zedekunde, ten dienste van jongelingeen jongvrouwen, ter verkrijging van waare wijsheid en bcoen fening van deugd en goede zeden, alsmede voor liefhebbers van Natuur-, Historie- en Letterkunde, Dord. 1789. 8o. Ofschoon de meesten dier schriften vergeten zijn en misschien alleen zijn Jacobs doodbedde en Hollands en Zeelands Jubeljaar nog met eenige belangstelling gelezen worden, straalt er toch in zijne werken tegen de Deïsten eene groote mate van geleerdheid, scherpzinnigheid en gezond oordeel door, en het is wel te denken dat zij in die tijd, toen men ook in ons vaderland de geschriften der Fransche en Engelsche Deïsten begon te lezen, van veel nut geweest zijn. Zijne Verhandelingen over de namen van God, zijne aanteekeningen op de Leer der waarheid van Schultens, en vooral die op zijn Jacobs doodbedde, ‘grootendeels betreffende den aard der Hebreeuwsche grondwoorden en spreekwijzen, vergeleken met die der Arabieren, Syriërs, Chaldeën en andere Oosterlingen,’ zijn schatkameren van taalgeleerdheid. Ook geeft men hem na, dat hij in de Osstersche talen buitengemeen ervaren, een der beste | |
[pagina 151]
| |
leerlingen van de oude Schultens en in de Grieksche en Latijnsche talen zeer bedreven was. De Classici en Patres en vele middeleeuwsche werken had hij in beide talen gelezen en hunnen inhoud in zijn sterk geheugen geprent. Ook in de nieuwere talen was hij geen vreemdeling: met de beste Engelsche, Fransche en Hoogduitsche schrijvers over Godgeleerdheid, Wijsbegeerte, Kerkelijke Geschiedenis en Oudheden was hij bekend. De Geschiedenis en Letterkunde der beschaafde natiën had hij beoefend, en van zijne buitengemeene ervarenheid in de Algemeene en Vaderlandsche Kerkelijke Geschiedenis heeft hij meer dan eene proef gegeven.
Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boek.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Glasius, Godgel. Nederl. en inzonderheid Dr. Schotel, Kerkel. Dordr. D. II bl. 410-424, dien wij hier hoofdzakelijk gevolgd zijn. |
|