hij twee voorname en gevaarlijke reizen, eene kort nadat Zierikzee was ingenomen, en eene andere gedurende het beleg van Goes. Jonkheer Jerominus Rollé, tot hiertoe Bailjuw van Vere, was bij voorraad aangesteld tot Gouverneur van 's Prinsen wege over Zierikzee, maar het was noodig dat hem die Vorst, bij opene brieven, in dit gewigtig ambt bevestigde. Barradot reisde dan, met eenen vertrouwden knecht, over St. Annaland, Bergen op Zoom, Breda, Eindhoven en Weert naar de Maas, alwaar hij den Prins in zijn leger aantrof en hem de eerste tijding bragt van het overgaan van Zierikzee. Vervolgens keerde hij, met den lastbrief voor Rollé en met andere brieven voor de regering van Zierikzee, Vlissingen en Vere terug, over Weert, Eindhoven, Heusden, Gorinchem, Dordrecht en zoo op het Land van Goes, alwaar hij Rollé te Blotingen gelegerd vond; hebbende Barradot die reis in 29 dagen afgelegd. Maar kort daarop moest hij op nieuw met berigten, nepens de belegering van Goes, naar den Prins, toen deze reeds met zijn leger naar Bergen in Henegouwen vertrokken was. Daarom nam hij de reis op Ellewoutsdijk, den Doel, Antwerpen, Mechelen, Leuven, Nyvel, in welks nabuurschap hij, op den weg naar Bergen in Henegouwen, gestuit werd door de boeren, die allen, welke van 's Prinsen aanhang waren, deerlijk uitplunderden en ombragten. Doch gehoord hebbende, dat de Vorst reeds te Mechelen was, reisde hij derwaarts terug, en keerde, zijn gezantschap volbragt hebbende, met brieven voor Tseraarts en Rollé over Antwerpen, Lillo, naar de vloot voor Saftingen, en van daar in Zuid Beveland terug, waar hij, na eene reis van 25 dagen, bij de keeten voor Goes, aankwam.
Naderhand werd hij telkens naar den Stadhouder afgevaardigd en in de allergewigtigste onderhandelingen over de Unie en de Gentsche Pacificatie gebruikt. In 1584 was Barradot een der vier Afgevaardigden uit Zeeland naar de Staatsvergadering van Holland, welke toestemden om de Hooge Overheid aan Willem I, Prins van Oranje, op te dragen, ofschoon zij daartoe waarschijnlijk geen last van hunne Heeren en Meesters hadden. Vervolgens was hij van 1585 tot 1590 Baljuw van zijne geboorteplaats, waar hij in het laatstgemelde jaar schijnt te zijn overleden.
Zie Smallegange, Cronijk van Zeeland, D. I, bl. 580; van Iperen, Tweehonderdjarig jubelfeest der Nederl. vrijh. bl. 189 en 190; (Beaufort) Het leven van Willem I, D. III, bl. 599 en 612.