[Johan Barenda]
BARENDA (Johan) of Barnenda, Bouwmeester te Groningen, werd in het jaar 1569 - toen Karel Quarre, Ridder en Raad in het Hof van Braband, uit Friesland naar Groningen gekomen was, om hen, die de kerken geplunderd hadden op te zoeken en te straffen - met de stadsmetselaars en timmerlieden, in verzekering genomen en in de gevangenis geworpen, omdat zij, op bevel van de Overheid, de Broerkerk voor de Hervormden van beelden gezuiverd hadden. Daarop werd een eisch des doods tegen hem ingesteld, doch zij beriepen zich op de Regering, die hun niet alleen dit bevolen, maar hen ook uit de stadskas daarvoor beloond had. Bor verhaalt, dat Burgemeesteren en Raad, uit vrees dit ontkenden, hetwelk zij daarom te gemakkelijker doen konden, omdat zij gezorgd hadden, dat de gemelde belooning door den Stads-Rentmeester onder eenen anderen naam was te boek gezet. Dit is echter niet waarschijnlijk, zóó omdat andere gelijktijdige schrijvers het niet hebben opgeteekend, als ook omdat de Groninger ballingen in hun verzoekschrift te Spiers er niets van melden, hetgeen zij zeker niet zouden verzuimd hebben. De gevangen Bouwmeester ontkwam met twee andere arbeiders uit de gevangenis en vlugtte buiten lands. Van zijne verdere lotgevallen vindt men niet geboekt.
Zie Bor, Nederl. Oorlogh., B. V, bl. 263 (193); Brucherus, Geschied, der Kerkherv. in de prov. Groningen, bl. 161 en 162; Tegenw. Staat van Stad en Lande, D. I. bl. 304.