leerstoel beroepen werd. Aan geleerdheid ontbrak het van der Bank toch niet. Nog te Delfshaven zijnde was hij de leermeesler in het Hebreeuwsch van den later zoo beroemd geworden Johan Hendrik van der Palm. Van zijne hand heeft men de Nederduitsche vertaling van:
H.C. Paulsen, Over de Regering der Oosterlingen, Leyd. 1760. 2 dn. 8o. en
H.C. Paulsen, Egte berigten van den Akkerbouw der Oostersche volken, ald. 1762. 8o.
Welke beide werken hij met noten en het laatste ook met platen verrijkte.
Door zijn overlijden werd hij verhinderd de voor den pers bestemde Verklaring van den Zendbrief van Jacobus in het licht te geven, en toen nu kort daarna De Brief van Jakobus met korte ophelderingen en voor huisselijke stichting bearbeid door J. Clarisse (Amst. 1802. gr. 8o.) en De Brief van Jakobus in leerredenen door M. Stuart (Amst. 1805. 3 dn. gr. 8o.) verschenen waren, oordeelde de vriend, die zich met de herziening van het handschrift belast had, de uitgave daarvan minder geraden.
Professor de Grient Dreux, te Zutphen, maakte op hem
het volgende grafschrift:
Geleerdheid, godsvrucht, deugd, menschkunde, wijs beleid,
Diepdenkend oordeel en onpeilbre schranderheid
Kenschetsen van der Bank. Voel, Zutphensche gemeente!
Gevoel uw zwaar verlies en treur bij 't grafgesteente.
Steeds was uw heil zijn doel, uw zaligheid zijn vreugd.
Hoe ijvrig wees hij u den weg naar 't pad der deugd!
Hij heeft u dertig jaar gesticht met leer en leven,
Toen 't stofljk deel aan 't graf, aan God zijn ziel gegeven.
Zie Bouman, Geschied. der Geld. Hoogesch., D. II. bl. 378.