die tijdelijk, als politiek Raad in Brazilië, in dienst der Westindische compagnie getreden was, het Hoogleeraarsambt in de Wijsbegeerte op, waarin hij, naar het schijnt later bevestigd werd, terwijl hij van het onderwijs in de Redeneerkunde afstand deed. In het jaar 1641 zag hij zich, nevens het onderwijs der Natuurkunde ook dat der Zedekunde toevertrouwen, in welke vakken hij werkzaam bleef tot aan zijne dood, die in 1643 voorviel.
Zie Siegenbeek, Gesch, der Leidsche Hoogesch., D. I. bl. 149 en 153. D. II. T en B. bl. 121 en 269.