Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Hermanus Adrianus Bake]BAKE (Hermanus Adrianus), geboren te Rotterdam den 2den December 1754, misschien wel een afstammeling van den voorgaande, was de oudste der zes kinderen van Caspar Bake en van eene dochter van Hermanus Bruining, Predikant bij de Nederduitsche Hervormde gemeente te Rotterdam. Door den invloed van dien grootvader werd zijne opvoeding ingerigt tot opleiding voor het Hooger Onderwijs, en werd hij weldra een der beste kweekelingen van de Erasmiaansche scholen. Door dien zelfden invloed bestemd voor de Godgeleerde studie, vertrok hij in 1772 naar Leiden, ten einde er zich op toe te leggen. Na zich een jaar in dat vak geoefend te hebben, verliet hij dit, uit | |
[pagina 54]
| |
een beginsel van naauwgezetheid, en ging tot de studie der Medicijnen over, waarin hij de beroemde mannen, die destijds de Leidsche Hoogeschool tot sieraad verstrekten, Hieronymus David Gaubius, Fredericus Albinus, Gualtherus van Doeveren en Eduard Sandifort, tot leidslieden had. Hier was het dat tusschen hem en den naderhand zoo beroemd geworden Jakob Bleuland eene vriendschap ontstond, die uit gelijksoortigen ijver en wederzijdsche achting ontsproten, slechts door den dood werd afgesneden. In 1779, na het verdedigen van een met lof vermeld proefschrift over de AambeijenGa naar voetnoot(1), den graad van Medicinae Doctor bekomen hebbende, werd hem, een jaar later, op eene eervolle wijze het Stads Doctoraat te Woerden aangeboden, welk aanbod hij aannam. Daar viel hem aanstonds eene uitgebreide praktijk ten deel en verwierf hij zich in alle opzigten de achting der ingezetenen. De onrustige tooneelen evenwel, die de omwenteling van 1787 voorafgingen en volgden, bijzonder te Woerden, maakten hem het verblijf aldaar, in die dagen, minder aangenaam, waarom hij zich naar Leiden verplaatste. Ook daar erkende men spoedig zijne verdiensten, zoo in de Genees- als in de Verloskunde. Weinige jaren duurde het of hij werd vereerd met den post van Stads Vroedmeester en Lector in de Verloskunde. Intusschen gaf hij ook meer openlijk blijken van zijne buitengewone bekwaamheden in een en ander uitgegeven werk. Bijzonder verdient daarvan genoemd te worden De Geneeskundige Staatsregeling, met zijne uitmuntende aanteekeningen verrijkt en bewerkt in correspondentie met zijnen vriend den Utrechtschen Hoogleeraar Matthias van Geuns. Desgelijks gaf hij gedurende eenige jaren een periodiek geschrift uit, bevattende verhandelingen uit verschillende vakken der Geneeskunde, onder medewerking van de Heeren Roeland de Kruyff en Jacobus Logger, en ten titel dragende: Verhandelingen over de Geneeskunde, enz., terwijl zijn Leerboek der Verloskunde, na zijnen dood, te Leiden in 1805, op gezag der Hooge Regering, in 2 Deelen met platen, en met eene voorrede van van der Palm voorzien, in het licht kwam. Dit werk bezat, naar het oordeel van bevoegde regters, uitstekende verdiensten. Ook verscheen daarvan in 1807 reeds een tweede druk. Niettegenstaande Bake's geheele aandacht op zijn geneeskundig vak gevestigd was, werd hij echter, zijns ondanks, ten gevolge van de omwenteling van 1795, terwijl men onder de patriottische partij mannen van gematigde beginselen zocht, eerst te Leyden in de stedelijke regering gebragt, daarna met Mr. Jacob George Hieronymus Hahn, Mr. Pieter van Lelyveld, Pz., Frederik Baron van Leyden, Heer van Westbarendrecht en Warmond en Mr. Pieter Leonard van de Kasteele, Curator | |
[pagina 55]
| |
van de Leidsche Hoogeschool. Hoe ver hij verwijderd was van ijdele eerzucht bleek, toen hij door het bewind van Januarij 1798 werd aangesteld tot eenigen Regerings-Commissaris, belast met de zorg voor de Leidsche Hoogeschool, ter vervanging van het Collegie van Curatoren. De aanstelling bleef bij Bake ongebruikt; hij sprak er zelfs niet van: ook had hij doorzigt genoeg, om te begrijpen dat het nieuwe bestuur van korten duur zijn zou. Een nieuwe loopbaan opende zich voor Bake toen hij in 1804 werd aangesteld tot Commissaris voor de Geneeskundige Staatsregeling bij het Departement van Binnenlandsche Zaken. Volkomen bekend met alles wat aan de zorg en het bestuur van die belangrijke betrekking onderworpen was, mogt hij deze bevordering als het toppunt zijner wenschen beschouwen. Niet lang evenwel werd hem daarvan genot vergund, want een herhaalde aanval van beroerte maakte reeds op den 1sten Julij 1805 een einde aan zijn nuttig en werkzaam leven. Bij zijne echtgenoote Margaretha Mitchell liet hij drie zonen na: den beroemden John Bake, thans nog Hoogleeraar der Grieksche en Latijnsche Letterkunde aan de Hoogeschool te Leiden en de hier volgende William Archibald Bake en Alexander Jacques Josias Bake.
Uit de familiepapieren bijeengebragt. |
|