vierde zoon, Cornelis Claasz., werd Leeraar bij Waterlandsche Doopsgezinden en maakte zich onder zijne geloofsgenooten zeer bekend door zijne menigvuldige geschriften rakende geschillen, onder de verschillende sekten der Doopsgezinden, in zijnen tijd en bijzonder tegen Nittert Obbensz. Onder anderen gaf hij ter zijner verdediging uit:
Dialogus, of zamenspreekingen tusschen eenen waarheidsoekenden Neutralist, genaamd Vrederik, en een Waterlandschen Broeder enz., Hoorn 1626. 4to.
Zijne afbeelding, met een bijschrift van Vondel, komt voor bij Schijn, Historie der Mennonieten, D. III. bl. 88.
Het wapen van het geslacht Anslo, was van azuur, met drie pijlen van goud, kruislings en met drie punten naar beneden geplaatst en in het midden omgeven door een krans van sinopel.
Zie voorts Kok, Vaderl. Woordenb.; Wagenaar, Geschied, van Amsterdam, St. VIII, bl. 809 en volg. Chalmot, Biogr. Woordenb.; S. Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Holland, Zeeland, Utrecht en Gelderland, D. I, bl. 65, 66, 273 en volg.