[Godfried Andla]
ANDLA (Godfried), een edelman, in het laatst der dertiende eeuw, geboren te Ried in de Friesche grietenij Franekeradeel, waar hij ook Priester is geweest, ging eerst tot den geestelijken stand over, nadat hij reeds eenigzins in jaren gevorderd was. Hij begaf zich in het klooster te Lidlum, en werd, om zijn deugdzaam leven, tot opzigter over de kerk te Berlikum aangesteld. Daarna tot veertiende Abt van Lidlum benoemd, herstelde hij de kerk aldaar, die door eenen fellen brand deerlijk geteisterd was.
Daar hij een Vetkooper was, leefde hij in vijandschap met de kloosterlingen van Ludingakerk en Bloemkamp, als ook met de adellijke familiën Tadinga en Adelen, die den Schieringers waren toegedaan. Deze laatste aan hun hoofd hebbende Sjeerp Adelen, hadden de wapenen tegen hem opgevat; hierop wierf Andla niet zonder groote kosten een partij krijgsvolk; dan, alvorens er gebruik van te maken, wilde hij, die zacht en vreedzaam van aard was, den weg van bemiddeling beproeven, en door zijne bedaarde voorzigtigheid en wijs beleid, alsmede door tusschenspraak van eenige Edelen, werd het geschil zonder bloedstorting bijgelegd. Andla overleed in 1347.
Zie C. Schotanus, Geschied. van Friesl., bl. 177; F. Sjoerds Friesche Jaarb., D. III. bl. 332 en 333; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; II. W. Steenstra, Oudheidk. Aant. van de Dorpen en Kloost. der Griet. Barradeel, bl. 73 en 74.