hij, benevens Dirk Grauwert door den Raad tot Hoofdman benoemd, met volkomen magt om de grenzen van het Sticht te vrijen en te beschermen, ‘allen geweld te wederstaan, en het volk te regeren en te geleiden in alle reizen en togten.’ In het volgende jaar, nadat hij Burgemeester was geworden, werd hij tevens tot een der Bevelhebbers over het krijgsvolk van Utrecht aangesteld. In 1449 hield de Raad, zoo oude als nieuwe, zich standvastig tegen den Bisschop Rudolf van Diepholt, en deed, om alle voorzorg te gebruiken, bij klokkengelui eene bekendmaking afkondigen, behelzende hoofdzakelijk: ‘dat de Raad zich eendragtelijk met al de Gilden had verbonden; om het begonnen Kapittel op hunnen Heer van Utrecht, betrekkelijk de gebreken, die zoo op het gemeene land als in de stad Utrecht aanwezig waren, en inzonderheid van de Heerlijkheid Montfoort, vervolgen zouden naar 's lands regten, en dat zij zulks met de Raad en Gilden trouwelijk zouden ten uitvoer brengen. En ten einde de stad in goede eendragt mogte blijven, verbood de Raad dat niemand eenige brieven of boodschappen zou zenden aan, of ontvangen van hunnen Heer van Utrecht, of die bij hem zijn, op poene van een bannissement van tien jaren uit de stad, behalve andere straffen, geregeld naar den inhoud dier brieven of boodschappen, ingevolge het goedvinden van den Raad.’
Niettegenstaande deze voorzorg, volgde kort daarna eene spoedige omkeering, doordien de Bisschop middel vond de stad te overrompelen. Die van binnen verdedigden zich wel dapper, en vielen als leeuwen met eene verbazende kloekmoedigheid op des Bisschops volk aan, zoodat er binnen de stad, in de Schoutsteeg, een bloedig gevecht voorviel, waarin de Bisschop zelf aan zijn been gekwetst werd, en zij zouden naar alle waarschijnlijkheid de overwinning behaald hebben, waren niet gedurende dit gevecht eenige Amersfoorders de Minderbroederstraat ingetrokken en op de Utrechtenaars aangevallen, waardoor een gedeelte van het volk, op de Ganzenmarkt in wanorde gebragt, genoodzaakt werd te wijken, en hen, die in de Schoutsteeg dapperlijk vochten, te verlaten. Deze, alzoo ontzet van hunne achterhoede, niet meer in stat den aanval van voren en van achteren te wederstaan, werden meest gedood, gekwetst of gevangen genomen, en des Bisschops volk dus eenen vrijen doortogt gekregen hebbende, trok naar de Plaats, en die ingenomen hebbende, werd meester van de stad. Van Amerongen, nu mede gevangen genomen zijnde, werd kort daarna met zekeren Hendrik Jacobszoon veroordeeld om onthoofd te worden. De reden; dat zij zoo veel harder dan de anderen behandeld werden, is omdat zij het waarschijnlijk waren, die den Bisschop verwond hadden; ook zou, volgens eene Osnabrugsche Chronijk, het vonnis meest door den haat van den Heer van Montfoort zijn beslag hebben gekregen.
Het wapen van Taets van Amerongen is een veld van zilver met eene fasce van keel.