Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 1
(1852)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Frederik Bernhard Albinus]ALBINUS (Frederik Bernhard), een broeder van de beide voorgaanden, was geboren te Leyden den 20 Junij 1715, en een der uitmuntendste kweekelingen van die hoogeschool. Na eerst eenige jaren te Amsterdam met lof de Geneeskunde beoefend te hebben, werd hij in het jaar 1745 tot Lector in de Ontleed- en Heelkunde aangesteld; welken post hij den 20 October aanvaardde met | |
[pagina 161]
| |
eene redevoering Over de vermakelijkheden der OntleedkundeGa naar voetnoot(1). In het jaar 1748 zag hij zich tot gewoon Hoogleeraar in die zelfde wetenschappen bevorderd; bij welke gelegenheid hij eene redevoering hield Over de oorzaken der geschillen tusschen de beoefenaars der OntleedkundeGa naar voetnoot(2). Na het overlijden van zijnen beroemden broeder, in 1771, volgde hij dien als Hoogleeraar in de Geneeskunde op. Bij zijne huldigingsrede te dier gelegenheid, den 30 April gehouden, sprak hij Over het wandelen, en de nuttigheid, noodzakelijkheid en aangenaamheid daarvanGa naar voetnoot(3). De zonderlingheid der stof gaf aanleiding tot het volgende luimig Latijnsch gedicht, dat aan Burman of aan L. van Santen werd toegeschreven: In F.B. Albinum,
Ambulatorem Clarissimum. Inclyta nuper eras Albinis, Leida, duobus,
Nunc tibi vix tanfi nominis umbra manet.
Lumine ut a Phoebi Latonia lumen adoptat,
Sic eadem in tenebris, Fratre cadente, micat.
Ille per innumeros dextrae calamique labores
Lustravit fama solis utrumque latus.
Hic Batavum gyro breviore perambulat orbem,
Et pedibus, Frater quod tulit arte, petit.
Atque utinam hie Pollux revocaret castora coelo!
Posset ut aethereas ire redire vias.
Hetwelk dezen zin heeft: Op F.B. Albinus,
den Vermaarden Wandelaar. Nog onlangs, Leyden, blonk uw glans in twee Albynen!
Nu blijft van al dien roem u naauw een schaduw meer.
De een was der zon gelijk, en de ander bij 't verdwijnen.
Van Phebus, zond, als maan, zijn licht in 't duister neer.
De een heeft door hand en pen ontelbre vrucht gegeven,
En wierp door Oost en West zijn heldre stralen af.
Maar deze, in kleiner kring, doorwandelt Bato's dreven
En zoekt te voet wat eens zijns broeders kennis gaf.
Och! riep die Pollux weêr zijn Castor uit zijn sfeeren,
Zoo mogt hij op den weg der heemlen gaan en keeren!
Albinus overleed den 23 Mei 1778. Niettegenstaande hij niet zoo vermaard was als zijn broeder, bewees hij echter aan de wetenschap gewigtige diensten en was, even als zijn vader en broeder, een nuttig sieraad van de Leydsche Hoogeschool, van zijn Vaderland | |
[pagina 162]
| |
en van het gebied der wetenschappen. Inzonderheid heeft hij zich verdienstelijk gemaakt omtrent de Natuurkunde van den mensch door eene uitstekend korte en volledige Beschrijving van 's menschen natuur.Ga naar voetnoot(1). Hij liet der Hoogeschool een dierbaar aandenken zijner genegenheid na door haar zijne aanzienlijke verzameling van uitmuntende werktuigen tot uitoefening der heelkunde te vermaken. Zie: van Kampen, Gesch. der Letteren en Wetensch. D. II. bl. 336 en 337; Siegenbeek, Gesch. der Leidsche Hoogesch. D. I. bl. 274, 275, 285, 298, 314, 315. D. II. 175, 405 T en B. bl. 202 en 203; Collot d'Escury, Holland's Roem in Kunsten en Wetensch., D. VII. bl. 478 en 479. |
|