Zomer
(ca. 1890-1900)–Anoniem Zomer– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
[pagina 2]
| |
Als 't zomer is, als 't zomer is
Dan gaan wij naar de zee.
Broer laat zijn scheepje varen
En ik mag met hem mee.
| |
[pagina 3]
| |
O, 's zomers luieren aan het strand,
En liggen in het warme zand,
En turen naar de groote zee,
Ik wou wel met zoo'n scheepje mee.
| |
[pagina 4]
| |
Lieve schaapjes zie ik dwalen
In de paarsch gekleurde hei.
| |
[pagina 5]
| |
Mijn ezeltje wou niet meer gaan,
Vlak voor het bruggetje bleef hij staan.
| |
[pagina 6]
| |
Een morgen, moeder vond het goed,
Ben ik mee gaan varen
Met een ouden visscher mee
Op de zoute baren.
| |
[pagina 7]
| |
's Zomers is het heerlijk spelen.
Op het veld en in de wei.
Als wij dicht bij 't water willen
Komt mijn moetje er altijd bij.
| |
[pagina 8]
| |
Hier zijn wij in een land,
als ik mij niet vergis,
Waar het 't heele jaar maar door
Altijd zomer is.
| |
[pagina 9]
| |
De zon is heet en die oude man,
Die is er moe en warm van.
| |
[pagina 10]
| |
Ja, die aardbei is al rijp,
Zorg maar kleuters dat je 'm grijp.
| |
[pagina 11]
| |
|