De zingende zwaan, of vervolg op de Overtoompse markt-schipper
(1759)–Anoniem Zingende zwaan, of vervolg op de Overtoompse markt-schipper– AuteursrechtvrijStem: Cupido was mijn Admiraal.
WAnneer de Zon zijn Paarden mend,
Uyt 't Oosten en West-waard op,
En als zy zagt in't Zuyden rend,
Dan zweetet Yda's top;
Dan stild de loop der Rivieren,
Dan wayd 'er geen Lovere of,
Dan gaan de Nimphjes playzieren,
In d'schaduw van 't lommerde Lof.
| |
[pagina 88]
| |
't Gebeurden op een Midden-dag,
In 't heetste van de Zon,
Dat ik mijn dorst te lessen zag,
Uyt Beekje en koele Bron:
Zo hoorde ik in 't lommer der Boomen,
Het ruyzen van een Fonteyn;
Ik spoeyden my na de Stroomen,
Daar vond ik een Nimphje alleyn.
Die zat met haar Leden naakt,
Te spoelen in de Vloed,
Het scheen zy was in slaap geraakt,
Dat dede mijn alzo goed;
Want een Diana geleekze,
Ofte een Acteon;
'k Bleef stil staan ende bekeekze,
Veel vreugde ik aan haar bevon.
Daar zag ik aan haar Goud-geel Hayr,
Het geen krinkende-krullend wast,
Haar Voor-hoofd als een Pronk-altaar,
Zo wit als een Albast;
Haar Neusje zo net besneden,
Haar Mondje blozende rood,
Haar Kaakjes en ander Leden,
Die maakte mijn levendig dood.
Nog zag ik dat Godinnetje,
Van Lid tot Lid in all's,
Haar wit gekloofde Kinnetje,
Haar poezele blanke Hals;
Ik zag doe nog wat lager,
Ik was 'er tot keyken gezind;
Mijn lusjes die wierden nog grager,
Ik wier door het keyken schier blind.
En voort ik op haar Boezem zag,
Twee Mammetjes wit en vol,
Doorstraald met blaauwe Aders-slag,
Van Melk en Honing vol;
Haar Tepeltjes rood-koralig,
Daar druypten een nectar uyt,
O Goden! wie is 'er zo zalig?
Om te genieten zulk een Bruyd.
Mijn Oog dat my tot Minnen dreef,
Dat zag haar Buykje aan,
Ik straalden na de Middelschreef,
Daar vond ik nog wat staan,
Dat was ik durf 't niet zeggen,
En 't Zingen dat is de gemeen,
Ik ging wat by haar leggen,
Doen ontwaaktenze zo het scheen.
| |
[pagina 89]
| |
Maar ik omhelsde haar tersond,
En greep haar in mijn Arm,
Ik kuste haar lieve Rodermond;
Cupido blies alarm:
Haar bruyne Oogjes die lonkten,
En zagen mijn vriendelijk aan,
Mijn Bloed in d'Aders ontfonkten,
Een zugtje heeft zy der gedaan.
|
|