De Zeventiende Eeuw. Jaargang 18
(2002)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
Nemo Artifex Nascitur: het zeventiende-eeuwse receptenboek van Jacoba van Veen (1635-na 1687)Ga naar voetnoot1
| |
[pagina 100]
| |
Afb. 1. Titelblad van De Wetenschap en[de] Manieren.
Deze eerste twee folio's worden vervolgd door het eigenlijke frontispice.Ga naar voetnoot7 Dit titelblad (zie afb. 1) verschaft de lezer reeds een samenvatting van de inhoud van het traktaat: De Wetenschap ende Manieren om alderhande Couleuren van Saij of Saijetten te verwen etc. oock om te leeren het fondament der Verlichterij konst; ende hoemen alderhande Verwen Tempert, en gebruijckt om te verlichten, verdiepen ende verhoogen etc. Om alderhande couleuren van Inckten te maecken, ende noch eenighe secreeten der Pennen etc. Om geslaegen en gemaelen Goudt te vrijven en met de pen, of pineel te verwercken etc. Om Gommen te smelten, Vernissen te maecken, oock wasse Tronikens oft fruijtage te gieten, en veel meer noodighe dingen voor die haer willen bemoeijen met alderhande fraeijicheijt te maecken. Voor zover bekend bereikte dit receptenboek nooit de drukpersen. Toch kan dit frontispice gezien worden als een mogelijke aanwijzing voor het feit dat Jacoba wel degelijk de bedoeling had haar traktaat te publiceren. Uit dit voorblad blijkt duidelijk dat de schrijfster een lezerspubliek voor ogen had. In de laatste zin richt ze zich met het woord haer zelfs tot een specifiek vrouwelijk publiek. Zulke frontispices hadden destijds een commerciële functie.Ga naar voetnoot8 Zij waren bedoeld om potentiële kopers op beknopte wijze te | |
[pagina 101]
| |
informeren over de inhoud van een boek. Deze voorbladen werden ook als een soort van publiciteitsaffiches bevestigd aan de gevels van winkelpanden. Het manuscript voldoet ook nog aan enkele andere formele kenmerken van contemporaine publicaties. Zo is het traktaat in verschillende hoofdstukken onderverdeeld en de index die achteraan is opgenomen, waarin trefwoorden naar onderwerp werden gerangschikt, verschaft het manuscript het karakter van een naslagwerk. Het is echter niet uitgesloten dat Jacoba van Veen haar handschrift voor haarzelf of haar naaste omgeving samenstelde en haar traktaat gewoon het uitzicht wilde geven van een gedrukt boek. Op de vraag voor welk publiek het receptenboek van Jacoba van Veen precies was bedoeld, kan geen sluitend antwoord gegeven worden. Toch kan op basis van Jacoba's biografische achtergrond verondersteld worden dat de lezers die de schrijfster voor ogen had bij het samenstellen van haar bundel afkomstig waren uit het dilettantenmilieu waardoor ze omringd was. Volgens Hessel Miedema was het merendeel van de kunsttechnologische handschriften bedoeld voor kenners en liefhebbers, aangezien de professionele kunstenaar het vak leerde in het atelier van zijn meester en niet uit een boek.Ga naar voetnoot9 Dat het in de zeventiende eeuw meer en meer ingeburgerd raakte in de meer elitaire lagen van de maatschappij om zowel jongens als meisjes een artistieke opvoeding te geven, maakte dat er een groot publiek ontstond voor deze handboeken voor de amateur.Ga naar voetnoot10 | |
Wanneer, wat en hoe?Wanneer het receptenboek precies tot stand kwam, is niet geheel duidelijk. De schrijfster heeft haar traktaat niet gedateerd en ook in de tekst is geen enkele datum opgenomen, die hieromtrent enige duidelijkheid zou kunnen verschaffen. Als men aanneemt dat ze pas na haar twintigste verjaardag aan haar receptenboek begon, kan men het handschrift in de tweede helft van de zeventiende eeuw situeren.Ga naar voetnoot11 Ervan uitgaande dat het verzamelen van de informatie voor het samenstellen van haar omvangrijke werk toch enige tijd in beslag genomen moet hebben, kan verondersteld worden dat de schrijfster gedurende verscheidene jaren aan haar manuscript gewerkt heeft. Het receptenboek is opgesteld in een zeer regelmatig en goed leesbaar handschrift. Vanaf folio 326 wordt dit handschrift kleiner en geleidelijk aan ook slordiger. Toch kan na vergelijkend paleografisch onderzoek besloten worden dat het hier nog steeds om het handschrift van Jacoba van Veen gaat.Ga naar voetnoot12 Hieruit kan voorzichtig worden afgeleid dat Ja- | |
[pagina 102]
| |
Afb. 2. Fol. 6-7 van het handschrift.
coba ouder werd en haar handschrift bijgevolg niet meer zo stabiel was. Van folio 391 tot folio 393 is er wel duidelijk een andere hand te bemerken. Het gaat hier om een veel slordiger handschrift, en ook de taal waarin deze recepten zijn opgesteld, is van een totaal andere aard dan die van de overige tekst. Ook in de index bevinden zich twee bladzijden die zijn opgesteld in dit laatste handschrift.Ga naar voetnoot13 Door wie en wanneer deze textielverfrecepten werden toegevoegd is geheel onduidelijk. Op het laatste folio van het manuscript is er nog een inktrecept toegevoegd door een derde hand.Ga naar voetnoot14 Het handschrift van dit recept kan op paleografische gronden worden gesitueerd in de achttiende eeuw.Ga naar voetnoot15 Jacoba van Veen maakt in haar receptenboek veelvuldig gebruik van verschillende maten en gewichten. Ze gebruikt zowel precieze aanduidingen voor maten zoals lood en pond, als meer summiere maten zoals ‘een handt vol’ of een ‘hoed vol’.Ga naar voetnoot16 Een pond was in Den Haag, de woonplaats van Jacoba, in deze periode gelijk aan 486, 7 gram.Ga naar voetnoot17 Eén pond stond gelijk aan tweeëndertig lood en één lood had dus een waarde van 14,6 gram.Ga naar voetnoot18 Naast de Nederlandse benaming ‘pond’ gebruikt Jacoba ook de Latijnse verta- | |
[pagina 103]
| |
ling ‘liber’. Waarom de schrijfster deze benamingen voor hetzelfde gewicht door elkaar gebruikt is onduidelijk. Misschien kan in de verschillende herkomst van de recepten een reden gevonden worden. Ook de tijdsbepalingen die Jacoba gebruikt, zijn van velerlei aard. De tijd die een bepaalde recipiënt moet koken of staan, wordt aangeduid zowel met uren of met bijvoorbeeld een ‘kwartier uijrs’ als met de tijd die het bidden van het Onse Vader, het Pater Noster of het Miserere in beslag neemt. Het verschijnsel kleur, in de meest brede zin, vormt de leidraad van Jacoba's receptenboek. Dit kan reeds uit de hierboven geciteerde titel worden afgeleid. Het merendeel van de verschillende ambachtelijke disciplines die aan bod komen, heeft hetzelfde uitgangspunt, namelijk de aanwending, bereiding en verwerking van kleurstoffen en pigmenten. De kunsttechnologische recepten die Jacoba opnam, zijn van zeer diverse aard, zowat alle disciplines van de toenmalige kunstpraktijk komen aan bod. Aan instructies voor het verven van textiel schenkt de schrijfster de meeste aandacht; ongeveer een derde van het manuscript wordt hierdoor ingenomen. Naast deze textielverfrecepten wijdt Jacoba onder meer nog een apart hoofdstuk aan het illumineren waarin de techniek van het ‘aenleggen, diepen, ende verhogen’ uitgelegd wordt. Ook de manier om ‘verwen te wrijven, en[de] tot het temperen te bereijden’ komt in het traktaat aan bod. Verder schrijft Van Veen over recepten bestemd voor ‘Kunstdruckers en Boeckbinders’ en vermeldt ze nog enige ‘Secreten der Penne’, waarin ze onder meer het mysterie van het geheimschrift ontrafelt. Naast recepten van kunsttechnologische aard zijn er ook heel wat huishoudelijke, cosmetische en ook enkele medische recepten terug te vinden. Zo zijn er achttien folio's gewijd aan alles wat te maken heeft met wijn en wijndruiven.Ga naar voetnoot19 De formules die opgenomen werden onder de nogal vage titel ‘Voor Veelderhande Saecken’ zijn ook allemaal van huishoudelijke aard en ook de recepten ‘om A sijnen te maecken’ behoren tot deze cluster.Ga naar voetnoot20 Cosmetische recepten zijn te vinden in het hoofdstuk dat begint op folio 346, waarin het maken van parfums en zepen behandeld wordt.Ga naar voetnoot21 | |
Een kunsttechnologische bron in de traditie van het ‘secreetboek’Het hier besproken manuscript behoort tot de kunsttechnologische bronnen. Dit zijn bronnen van diverse aard die gegevens bevatten over de materialen, technieken en gereedschappen waarmee kunstvoorwerpen worden vervaardigd. Indirect bieden deze bronnen ook inzicht in de sociale, religieuze en economische context waarin ze ontstonden.Ga naar voetnoot22 Een belangrijk onderdeel van dit kunsttechnologisch bronnenmateriaal | |
[pagina 104]
| |
wordt gevormd door de zogenaamde receptenboeken of kunstenaarshandboeken, zoals dat van Jacoba van Veen. Het concept van het receptenboek gaat terug op een eeuwenoude traditie.Ga naar voetnoot23 Ze behoren tot het letterkundig genre van de ‘Artes-literatuur’.Ga naar voetnoot24 Onder deze noemer worden verschillende geschriften ondergebracht die utilitair dan wel instructief van aard zijn. De term is geënt op een middeleeuws scholastiek concept, namelijk dat van de ‘Artes-reeksen’. Kunsten en wetenschappen werden in de Middeleeuwen ingepast binnen dit hiërarchisch systeem. In het kader van deze scholastieke traditie werden de verschillende onderdelen van het ‘opificium’ of het handwerk, een onderdeel van de ‘Artes mechanicae’, ondergebracht in één werk. De grote diversiteit van de inhoud van Jacoba's receptenboek of ‘secreetboek’, waarbij kunsttechnologische recepten vermengd werden met recepten van huishoudelijke, cosmetische en medische aard, kan aldus volledig in dit eeuwenoude concept ingepast worden en is één van de voornaamste eigenschappen van deze geschriften.Ga naar voetnoot25 Een ander belangrijk kenmerk van dit soort werken is de compilatie.Ga naar voetnoot26 De meeste recepten kenden reeds een eeuwenoude traditie en werden van auteur op auteur overgedragen en gekopieerd, veelal zonder de bronnen te vermelden. Naar opvatting en inhoud is het receptenboek van Jacoba van Veen dus geenszins als uitzonderlijk te beschouwen. Jacoba heeft net als vele van haar voorgangers haar manuscript uit verscheidene bronnen samengelezen. Enkele keren vermeldt de schrijfster opmerkelijk genoeg wel haar bronnenmateriaal. Zo opent ze haar traktaat met: ‘Eenen twintig seer constige en fraeije Saijet verwen, van eenen Meester uijt Vrieslandt soo die van hem gebruijckt wierden’.Ga naar voetnoot27 Dit hoofdstuk wordt vervolgd met: ‘Verwen als voorschreven soo die bij eenen Meester tot Amsterdam gebruijckt sijn geweest’.Ga naar voetnoot28 Waarna ze het eerste deel van haar manuscript besluit met: ‘Noch eenighe verwen als voors[eijde] soo die bij eenen anderen Meester sijn gebruijckt’.Ga naar voetnoot29 Aangezien ze enkel melding maakt van Meesters kan voor deze hoofdstukken niet achterhaald worden of Jacoba hiervoor beschikte over informatie uit de eerste hand uit de ateliers van deze Meesters zelf of, dat ze hiervoor bestaand literair bronnenmateriaal hanteerde. Op basis van deze summiere omschrijvingen konden geen concordanties gevonden worden met bekende receptenverzamelingen. Het is echter niet uitgesloten dat de geschriften waarop zij zich baseerde simpelweg niet bewaard bleven. Eén maal maakt de schrijfster wel melding van een door haar gehanteerde literaire bron, echter zonder hierbij een titel of een auteur te noteren. Ze geeft deze recepten op onder de titel: ‘uijt een glasemaeckers konst boecxken geschreven’.Ga naar voetnoot30 Ook deze laatste bron kon niet worden teruggevonden.Ga naar voetnoot31 | |
[pagina 105]
| |
Naast de bronnen die door de auteur zelf werden vermeld, konden dankzij het databasesysteem tincl nog overeenkomsten worden achterhaald met het Viervoudich Tractaet Boeck van Symon Andriessen dat in het jaar 1552 werd uitgegeven te Amsterdam en met Gerard ter Brugghens Verlichterij Kunst Boeck dat in dezelfde stad verscheen in het jaar 1616.Ga naar voetnoot32 Van Symon Andriessen nam ze het eerste deel van zijn werk ‘tracterende van allen Wijnen’ volledig over onder de titel ‘Van de Wijnen In 't gemeijn’.Ga naar voetnoot33 Van deze auteur nam Jacoba nog vijfendertig verf-, vernis- en inktrecepten over uit het tweede traktaat ‘van diversche verven’, terwijl het hoofdstuk ‘Hoemen Inckten sal maecken’ gekopieerd is naar het derde traktaat ‘van allen Incten ende secreten van schrijven’.Ga naar voetnoot34 Van Gerard Ter Brugghen kopieerde ze de hoofdstukken ‘Raeckende het fondament der Illuminatie ofte verlichterije konst, Beginnen de verwen’ en het ‘Ander Deel. Raeckende de verlichterije’.Ga naar voetnoot35 Ook de drukinkt- en etsrecepten die opgenomen zijn in het hoofdstuk ‘Voor Kunst Druckers, Boeck Binders en[de] diergelijcke’ zijn van Ter Brugghen overgenomen.Ga naar voetnoot36 Voor de recepten die op de overige tweehonderd pagina's te vinden zijn, zijn er geen rechtstreekse bronnen te achterhalen. Toch is het grootste deel van deze recepten gebaseerd op instructies die al eeuwenlang in omloop waren, in handschrift of in druk. Tot de oudst bekende receptenverzamelingen die zich richten tot de kunstambachtsman behoren onder meer de Mappae Clavicula, die werd samengesteld van de late negende tot in de elfde eeuw; de De coloribus et artibus romanorum van Heraclius, een verhandeling die van de elfde tot de dertiende eeuw ontstond, en de Schedula diversarum artium (1122-1123) van Theophilus Presbyter waarvan de recepten nog eeuwen daarna letterlijk overgenomen werden.Ga naar voetnoot37 Specifiek voor de schilderkunst zijn van groot belang geweest het Straatsburger Manuskript dat dateert uit de veertiende of de vijftiende eeuw, het vijftiende-eeuwse Liber illuministarius, het Illuminierbuch van de pastor en dramaturg Valentin Boltz von Ruffach dat uitgegeven werd in Bazel door Jakob Kündig in 1549, en vooral het Italiaanse traktaat van Cennino Cennini: Il libro dell'Arte o Trattato della Pittura (ca 1370-1440).Ga naar voetnoot38 Recepten van vóór 1500 uit de Nederlanden zijn zeer schaars en | |
[pagina 106]
| |
slechts enkele hiervan werden uitgegeven. Een voorbeeld hiervan is het Zuid-Nederlandse manuscript Sloane Ms. Nr. 345 dat zich in het British Museum bevindt.Ga naar voetnoot39 Na 1500 zorgde de actualiteit van de boekdrukkunst ervoor dat er steeds meer huishoudelijke, cosmetische, culinaire en medische instructies toegevoegd werden aan de handboeken, de zogenaamde ‘secreten’, die niets met het kunstambacht te maken hadden.Ga naar voetnoot40 De benaming ‘secreten’ danken ze aan het feit dat er aan veel van deze recepten een grote geheimzinnigheid werd opgehangen.Ga naar voetnoot41 In elk traktaat van deze periode zijn wel enkele zaken terug te vinden die zich eerder op het vlak van de kwakzalverij bevinden en duidelijk fantastisch van aard zijn.Ga naar voetnoot42 Ook bij Jacoba van Veen zijn nog enkele recepten opgenomen waarvan de uitvoering niet het vereiste resultaat kan geven. Zo is er in het hoofdstuk ‘Van alle Wijnen in't gemeyn’ een recept terug te vinden om wijn die aangelengd is met water terug van dit water te scheiden door er een spons in onder te dompelen.Ga naar voetnoot43 De zestiende-eeuwse secreetboeken kende in onze contreien een grote populariteit.Ga naar voetnoot44 Dat wordt onder meer geïllustreerd door het feit dat er van sommige receptenboeken uit deze periode in het Nederlands wel vijf edities verschenen, zoals bijvoorbeeld van Dat boeck der secreten Alberti Magni een prince onder alle den Philosophen dat uitgegeven werd in verschillende talen en in het Nederlands vijf edities kende en waarin naast Secreten en Crachten der Cruyden ook beeldschone consten, tracterende vanden secreten der natueren ende wonderlijcheden der werelt konden gevonden worden. Volgens de auteur zijn deze: ‘Seer genoechlich om te lesen voor den ghenen die gaarne wat vreems weten willen’.Ga naar voetnoot45 Ook van Dat playsant Hofken van Recepten dat instructies bevat om verf te bereiden en om leder en textiel te beschilderen zijn vier edities verschenen, waarvan de eerste in Antwerpen in 1548 en de laatste meer dan honderd jaar later in dezelfde stad in 1657.Ga naar voetnoot46 De absolute bestseller in dit genre was het secreetboek van Alessio Piemon- | |
[pagina 107]
| |
tese, dat zes drukken kende in het Nederlands en wel twintig in het Italiaans en in het Frans.Ga naar voetnoot47 Nog belangrijk voor het Nederlands taalgebied zijn onder meer het Secreetboeck van dokter Carel Batin dat uitgegeven werd in Dordrecht in 1600 en de twee werken van Symon Andriessen, namelijk Een schoon Tractaet van sommighe werckingen der Alchemistische dingen dat voor het eerst verscheen in 1549 te Amsterdam en het eerder vermelde Viervoudich tractaatboeck waaruit Jacoba rechtstreeks citeerde.Ga naar voetnoot48 Het grootste deel van de kunsttechnologische recepten die in deze zestiende-eeuwse werken werden opgenomen zijn echter gebaseerd op de hierboven vermelde receptenverzamelingen die dateren van vóór 1500. In de zeventiende eeuw ontstond in Noord-Europa een meer wetenschappelijke en gespecialiseerd vorm van deze kunsttechnologische traktaten waarbij de ‘secreten’ meer en meer achterwege gelaten werden en waarin meer aandacht uitging naar de theoretische aspecten van met name de schilderkunst. In Italië waren dit soort traktaten al veel eerder dan in de rest van Europa in omloop. Dit kan verklaard worden door het feit dat de discussies rond het intellectueel statuut van de kunstenaar en de daaruit volgende interesse in een meer theoretische benadering van het vak in Italië al langer aan de gang was. Traktaten zoals dat van Lomazzo en van Giovanni Battista Armenini stonden aan de basis van deze trend naar meer theoretisering. Ook in de Nederlanden werd deze nieuwe vorm van het receptenboek overgenomen, onder andere door Gerard Ter Brugghen, met zijn eerder vermelde Verlichtery Kunst-Boeck waaruit Jacoba een aantal hoofdstukken overnam. In deze periode schreef ook Turquet de Mayerne zijn Pictoria, sculptoria et subalternum, dat achteraf een van de meest waardevolle bronnen bleek voor de studie van de techniek van de zeventiendeeeuwse schilderkunst.Ga naar voetnoot49 Deze doctor in de medicijnen betoonde een bijzondere interesse voor de techniek van de schilderkunst.Ga naar voetnoot50 Door zijn positie als lijfarts van James I en Charles I aan het Engelse hof kwam hij in contact met plaatselijke en bezoekende schilders waaronder Pieter Paul Rubens en Anton van Dyck, die hem hun bevindingen en experimenten in verband met de samenstelling van bepaalde verven meedeelden.Ga naar voetnoot51 Zoals het werk van Jacoba kwam ook het zogenaamde Mayerne-manuscript over een langere periode tot stand. In tegenstelling tot het nette manuscript in boekvorm van Ja- | |
[pagina 108]
| |
coba is er bij Mayerne eerder sprake van een verzameling van losse aantekeningen. De verzameling bestaat uit ontleningen aan oudere geschriften in de lijn van de traditie, kopieën van ateliergeschriften bedoeld voor leerlingen, en uit aantekeningen over de methoden van tijdgenoten.Ga naar voetnoot52 Vooral de aantekeningen die De Mayerne in de marge of tussen de regels heeft toegevoegd zijn van onschatbare waarde.Ga naar voetnoot53 | |
Sexe-specifiekHet hier besproken manuscript is voor zover bekend het enige in zijn genre van de hand van een vrouwelijke auteur. Een gelijkaardige kunsttechnologische bron, geschreven door een vrouw, is zowel in het Nederlandse als in andere taalgebieden niet voorhanden. Wat Jacoba als vrouwelijke artifex typeert, zijn de zowat zesentwintig bladzijden ‘Voor Poppemaecksters, Ciersters, en[de] die haer met fraeyicheydt te maecken willen bemoeijen, etc’.Ga naar voetnoot54 De recepten die in dit hoofdstuk zijn opgenomen kennen geen precedenten. Uit Jacoba's woordgebruik blijkt dat dit gedeelte speciaal bedoeld is voor een vrouwelijk publiek. Zulke instructies, specifiek gericht tot de vrouw, zijn uit receptenverzamelingen van een eerdere datum niet gekend. Dat Jacoba van Veen dit onderdeel van haar werk niet onbelangrijk achtte, blijkt uit het feit dat ze de titel van het hoofdstuk gedeeltelijk overnam in het frontispice van haar manuscript. De recepten voor de Poppemaecksters worden gevormd door instructies om poppen te vervaardigen van plaaster en van was en om poppenhaar te maken van wol. Voor de Ciersters heeft Jacoba recepten genoteerd om sierfruit van was te maken, om nepkoraal te vervaardigen uit was en takjes, om sierbloemen te maken en te kleuren en ten slotte om groene blaadjes van perkament te maken om toe te voegen aan de wassen siervruchten en imitatiebloemen van lijm. Deze recepten kunnen een inzicht bieden in de bezigheden van vrouwen uit de hogere sociale klassen in de zeventiende eeuw. Vooral jonge meisjes uit humanistische en gecultiveerde middens werden - naast het beoefenen van disciplines zoals muziek, dansen en paardrijden - ook aangezet tot het ontwikkelen van artistieke kwaliteiten om hun vrije tijd niet onnuttig door te brengen.Ga naar voetnoot55 Deze vrije tijd was een essentiële vereiste voor de amateurkunstenares of dilettante.Ga naar voetnoot56 Het aanbod van technieken dat door Jacoba van Veen in het hoofdstuk voor Poppenmaecksters en Ciersters verschaft wordt, vertegenwoordigt een gedeelte van de brede waaier van kunstvormen die door de toenmalige dilettanten gehanteerd werden. Naast het gieten of boetseren van allerlei kleinoden in was, plaaster of klei beoefenden velen van hen ook de kalligrafie, de knipkunst, het graveren van glas, het borduren en het kantklossen.Ga naar voetnoot57 | |
[pagina 109]
| |
Jacoba van Veen: een enigmatisch auteurJacoba van Veen werd geboren in 1635 in Den Haag als lid van de vermaarde magistraten- en kunstenaarsfamilie Van Veen, waarvan de schilder Otto van Veen heden ten dage nog de meeste bekendheid geniet. Jacoba's vader Jacob (ca 1608-09 - ca 1642) was de zoon van de Haagse pensionaris en amateurschilder Pieter van Veen (1563 - 1629).Ga naar voetnoot58 Pieter van Veen was een vermaard rechtsgeleerde. Hij was advocaat aan het Hof van Holland, Pensionaris van Leiden en Den Haag en vanaf 1606 tot aan zijn overlijden bekleedde hij ook de functie van stadsadvocaat van Den Haag.Ga naar voetnoot59 Naast zijn bezigheden in de magistratuur beoefende hij de muziek en nam hij geregeld het penseel ter hand.Ga naar voetnoot60 Uit zijn laatste woorden die opgetekend werden door zijn dochter Geertruyt had hij naar eigen zeggen in zijn leven niet minder dan vierhonderd schilderstukken en driehonderd tekeningen vervaardigd.Ga naar voetnoot61 Zijn schilderwerk bleek niet onverdienstelijk te zijn. Van Mander schrijft over hem dat zijn professionele collegae met spijt toekeken omdat hij slechts als amateur werkzaam was.Ga naar voetnoot62 Het ontzag dat zijn tijdgenoten voor hem hadden, blijkt ook uit de grafschriften die door Pieter Corneliszoon Hooft en Maria Tesselschade Roemers op Pieter van Veen werden gedicht.Ga naar voetnoot63 In beide rijmdichten wordt hij in zijn dubbele functie van advocaat en kunstenaar bejubeld. Het enige schilderij dat van Pieter van Veen nog bekend gebleven is, berust thans in Museum de Lakenhal te Leiden en stelt Het ontzet van Leiden voor.Ga naar voetnoot64 Andere werken van zijn hand | |
[pagina 110]
| |
zijn enkel bekend uit zeventiende-eeuwse inventarissen.Ga naar voetnoot65 Hieruit blijkt dat hij ook fruitstillevens, zeeslagen en een zelfportret schilderde.Ga naar voetnoot66 Pieters broer Otto (1556 - 1629) was in tegenstelling tot de andere leden van de familie Van Veen wel als professioneel kunstenaar actief. Otto van Veen had zich met zijn gezin in Antwerpen gevestigd, waar hij een indrukwekkende carrière uitbouwde als schilder.Ga naar voetnoot67 Zijn dochter Geertrui (1602 - 1643) was ook actief als schilderes.Ga naar voetnoot68 Jacoba van Veen verwijst in haar manuscript meermaals naar de stad Antwerpen.Ga naar voetnoot69 In een recept om beelden te verbronzen vermeldt ze een kruisbeeld dat op de Meir stond: ‘Indien men iet will bronssen dat vergult is, om inden regen te bewaeren,..., gelijck het Cruys op de meer te Antwerpen is’.Ga naar voetnoot70 Dit kan er op wijzen dat ze er regelmatig een bezoek bracht aan haar familie. Het gezin van Pieter van Veen telde acht kinderen, waarvan er zeker vijf de schone kunsten bedreven. De oudste zoon Cornelis (1602 - 1687) was net als zijn vader advocaat in Den Haag en ook actief als amateurschilder.Ga naar voetnoot71 In de familiepapieren bevindt zich een gedicht dat alludeert op zijn activiteiten als kunstenaar en advocaat.Ga naar voetnoot72 In verschillende akten wordt hij samen met andere Haagse schilders genoemd en hij speelde ook een actieve rol bij de oprichting van het Haagse schildersgenootschap de Confrerie Pictura.Ga naar voetnoot73 Ook Jacob, de tweede zoon van Pieter, was in Den Haag actief als advocaat en amateurschilder.Ga naar voetnoot74 Hij was naar alle waarschijnlijkheid samen met zijn broer Cornelis werkzaam in het kantoor van zijn vader. Er is één gesigneerd werk van hem bekend, een tafereel met een sater en een slapende nimf, dat in 1998 opdook in de kunsthandel.Ga naar voetnoot75 Jacob trad op 12 februari 1634 in het huwelijk met Maria van Iterson (?).Ga naar voetnoot76 Jacobs gezin telde drie kinderen, waarvan Jacoba de oudste was. In een brief van 1635 gericht aan H.A. Monte in Parijs maakt Jacobs zus Apollonia (?-1635) de geboorte van de eerste dochter in het gezin van haar broer bekend.Ga naar voetnoot77 Uit een notariële akte van notaris Pieter van Groeneweghen kan afgeleid worden dat Jacoba kort voor of in het jaar 1660 | |
[pagina 111]
| |
meerderjarig werd.Ga naar voetnoot78 Deze akte betreft een terugvordering van een som geld van haar oom Cornelis, die na het vroegtijdig overlijden van haar vader voogd was geworden over het gezin van Jacob. Rekening houdend met het feit dat ongehuwde meisjes in deze periode pas meerderjarig werden op vijfentwintigjarige leeftijd, moet ze dus geboren zijn in 1635.Ga naar voetnoot79 Over Jacoba's sterfdatum zijn echter geen gegevens bekend.Ga naar voetnoot80 In het jaar 1687, bij de verkoop van het huis van haar grootouders, was ze nog in leven.Ga naar voetnoot81 Jacoba's broer Pieter Jacobszoon (1636 of 1637 - in of na 1668) is mogelijk te identificeren met Pieter van Veen II, een schilder die in Den Haag werkzaam was.Ga naar voetnoot82 Deze laatste was een leerling van Alexander le Petit (ca 1612 - ca 1658) van 1651 tot 1653.Ga naar voetnoot83 Hij was nog actief in Den Haag in 1668.Ga naar voetnoot84 Hij schilderde landschappen, maar heden ten dage zijn er geen werken meer van hem bekend. Wanneer Jacoba's jongere zus Elisabeth (? - 1694) werd geboren, is niet geweten. Ze woonde op het einde van haar leven in 's-Hertogenbosch waar zij op 7 augustus 1694 overleed.Ga naar voetnoot85 Elisabeth liet bij haar dood al haar bezittingen na aan Jan Hendrik en Peter Mathijs de Bacquer.Ga naar voetnoot86 Deze laatsten waren de kinderen van Jacobus de Bacquer en Maria Sels, een dochter uit het tweede huwelijk van Jacoba's moeder Maria Van Iterson met Hendrik Sels.Ga naar voetnoot87 Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren: Catharina Maria, Johan L. Arnoud en Johan Hendrik.Ga naar voetnoot88 Het feit dat Elisabeth haar bezittingen bij testament aan hen toewees, wekt het vermoeden dat er geen nakomelingen van de familie Van Veen meer over waren. Als dit inderdaad het geval was, kan hieruit afgeleid worden dat Jacoba geen kinderen had en vermoedelijk ook ongehuwd gebleven is. Het testament van Elisabeth werd aanvaard door Maria Sels voor haar twee zonen op 7 mei 1698.Ga naar voetnoot89 Tot het testament behoorde een collectie van tweeëntachtig schilderijen en tekeningen.Ga naar voetnoot90 Van de tweeëntachtig werken die beschreven zijn, zijn er vierentwintig waarvan de vervaardiger wordt genoemd. Elf schilderijen zijn van de hand van een lid van de familie van Veen en op tweeëntwintig van de vermelde werken is een lid van de familie Van Veen afgebeeld. De inventaris bevat verder ook enkele portretten van de familie van Jacoba's moeder Maria Van Iterson. Onder de namen van de afgebeelde personen of van de kunstenaars is deze van Jacoba | |
[pagina 112]
| |
niet terug te vinden. Wel worden in de akte vier portretten vermeld van een zekere Johanna van Veen van de hand van Pieter de Putter (ca 1600-1659).Ga naar voetnoot91 Zeker drie hiervan zijn kinderportretten, waarvan twee de pendant vormen van twee andere kinderportretten van Elisabeth van Veen.Ga naar voetnoot92 De twee kinderportretten van Johanna die de pendant vormen van die van Elisabeth duiden er vermoedelijk op dat het hier gaat om de portretten van twee zusjes. Voor zover bekend was er geen Johanna in het gezin van Jacob, en ook bij de overige leden van de familie Van Veen werd er geen familielid teruggevonden met de naam Johanna. Mogelijk is hier sprake van een naamsverwarring, en is de genoemde Johanna dezelfde persoon als Jacoba. In de akte zijn verder nog vijf werken opgenomen van Jacoba's vadere Jacob, waarvan drie arcadische pastorale scènes en twee stillevens.Ga naar voetnoot93 Van zijn zus Apollonia worden vier werken beschreven, drie portretten en een religieus stucxken.Ga naar voetnoot94 Het testament bevat ook twee getekende portretten van de hand van Symon van Veen (? - 1661) van de stadhouder Frederik Hendrik van Nassau en van de hoogleraar Caspar C. Barlaeus.Ga naar voetnoot95 Beide portretten zijn uitgewerkt in crion, wat de Oud-Nederlandse term is om de pasteltechniek aan te duiden. Symon overleed pas in 1661, maar zijn crayontekeningen zijn volgens de auteur Staring vermoedelijk ontstaan in dezelfde periode als die van zijn zus Apollonia en broer Jacob die respectievelijk in 1635 en ca 1642 overleden.Ga naar voetnoot96 De Van Veens zouden dan de eersten zijn geweest die deze techniek toepasten in de Noordelijke Nederlanden, en niet Anna Maria van Schurman zoals algemeen aangenomen wordt. De oudst bewaarde pasteltekeningen die vervaardigd werden door een Noord-Nederlands kunstenaar zijn wel van de hand van Van Schurman.Ga naar voetnoot97 Het door haar met de datum 1640 gesigneerde portret wordt beschouwd als het eerste pastelportret uit de Nederlandse kunstgeschiedenis.Ga naar voetnoot98 Ondanks het feit dat pastelkrijtjes in de periode dat Jacoba van Veen haar receptenboek samenstelde nog geen algemene bekendheid genoten, heeft zij toch een recept opgenomen voor het vervaardigen van ‘pennekens Crion’.Ga naar voetnoot99 Dat het hier om pastels gaat, en niet om het reeds lang bekende rood of wit tekenkrijt, blijkt zowel uit de aard van het recept als uit de benaming die ze eraan gaf in de inhoudstafel, namelijk ‘Pennekens Crion van alderhande couleur’.Ga naar voetnoot100 Uit de instructies van Jacoba blijkt de vervaardiging van de krijtjes betrekkelijk simpel te zijn. Dit doet vermoeden dat de dilettanten die de techniek in de begindagen toepasten, hun materiaal zelf vervaardigden. Van de vrouwelijke leden van het gezin van Pieter van Veen, was Apollonia zeker degene die de meeste roem genoot bij haar tijdgenoten. Ze beoefende net als haar vader | |
[pagina 113]
| |
en broers als dilettante de schilder- en tekenkunst en daarnaast was ze ook zangeres.Ga naar voetnoot101 Verschillende vooraanstaande dichters hebben verzen aan haar opgedragen. Zo werd ze door Vondel in zijn eerste boek der leerdichten als ‘geestige teekenster en zanghgodin’ bezongen.Ga naar voetnoot102 Caspar Barlaeus nam in zijn Poëmata een Latijns versje op haar portret op, dat gegraveerd werd door één van haar broers en prees haar in een brief aan haar broer Cornelis.Ga naar voetnoot103 Apollonia stierf ongehuwd in Goes op 11 september 1635.Ga naar voetnoot104 Ludolph Breeckevelt publiceerde in datzelfde jaar een aan haar opgedragen anoniem rouwdicht.Ga naar voetnoot105 Voor zover kon worden vastgesteld zijn er geen werken van haar hand bewaard gebleven. Naast de reeds besproken tekeningen en schilderijen die opgenomen zijn in het testament van haar nichtje Elisabeth, maakt Kramm in zijn lexicon nog melding van twee landschapjes met de pen en gewasschen door A. van Veen uit de catalogus van Barchman Wuytiers uit Utrecht in 1792.Ga naar voetnoot106 Ook de tweede dochter van Pieter, Geertruyt van Veen (?-1637) was actief als tekenares van portretten, maar ook van haar zijn geen werken meer overgeleverd.Ga naar voetnoot107 Geertruyt was net als haar zus Apollonia een geestelijke dochter of klopje.Ga naar voetnoot108 In deze hoedanigheid onderhielden de dochters van Pieter van Veen vriendschapsbetrekkingen met de tot het rooms-katholieke geloof bekeerde zusters Roemers-Visscher, die ook als dilettanten werkzaam waren.Ga naar voetnoot109 Constantijn Huygens richtte zich in een gedicht uit 1633 tot Anna Maria Tesselschade Roemers waarin hij haar speels verweet de dochter van Pieter van Veen op het verkeerde spoor te zetten: ‘drijvende een schoone dochter van Mr. Pieter van Veen, in sijn leven uytnemend schilder, tot het geestelick leven.’ en besloot met de vraag: ‘Wie sag oijt vrucht of vreughd van ongesteken veen?’Ga naar voetnoot110 Of Jacoba net als haar tantes ook een klopje was, is niet te achterhalen, maar uit de moraliserende verzen waarmee ze haar handschrift aanvangt, blijkt wel dat ze erg godvruchtig moet zijn geweest.Ga naar voetnoot111 De kunstzinnige omgeving waarin Jacoba opgroeide moet ongetwijfeld van grote invloed geweest zijn op haar leven. Of ze de technieken die ze beschrijft in haar handschrift ook actief toepaste, kan niet met zekerheid worden uitgemaakt. Enkele auteurs besluiten wel dat het manuscript refereert aan haar persoonlijke kunstenaarspraktijk, maar archivalisch bewijsmateriaal kon hiervoor niet worden teruggevonden.Ga naar voetnoot112 In het | |
[pagina 114]
| |
testament van haar zus Elisabeth worden evenmin werken van Jacoba van Veen vermeld.Ga naar voetnoot113 | |
BesluitHet manuscript van Jacoba van Veen is een voorbeeld van een zeventiende-eeuwse receptenverzameling in de traditie van het populaire zestiende-eeuwse secreetboek en biedt een inzicht in de verschillende takken van de kunstpraktijk. Het grootste deel van de informatie die door de schrijfster wordt verstrekt, maakt deel uit van een eeuwenlange traditie van receptenverzamelingen uit de ‘Artes-literatuur’ die zich richten tot een publiek van dilettanten en kunstambachtslieden. Jacoba van Veen had een brede waaier van prototypes uit deze literatuur tot haar beschikking op basis waarvan ze haar eigen florilegium distilleerde. Hoewel ze verschillende onderdelen van haar werk letterlijk kopieerde uit gepubliceerde en niet-gepubliceerde werken van haar voorgangers, noteerde ze ook enkele instructies waarvoor geen precedenten konden worden teruggevonden. Met name de recepten die ze noteerde voor het vervaardigen van pastelkrijtjes en de instructies die te vinden zijn in het deel voor ‘Poppenmaecksters en Ciersters’ getuigen van het feit dat Jacoba van Veen ook enige oorspronkelijkheid aan de dag legde. Vanuit zuiver kunsthistorisch opzicht is het belang van dit receptenboek zeker niet van de orde van de beroemde nota's van Turquet de Mayerne. Het moet eerder bestempeld worden als een getuigenis van een voor het dilettantisme vruchtbare cultuur die in de Noordelijke Nederlanden in de zeventiende eeuw aanwezig was. Zowel vanwege de relatieve schaarsheid van vergelijkbare bronnen uit deze periode, alsook vanwege het feit dat dit het enige soortgelijke geschrift is dat van de hand van een vrouwelijke auteur werd overgeleverd, is er sprake van een hoogst uniek document.Ga naar voetnoot⋆ Abstract - Jacoba van Veen was born in 1635 in The Hague into a family of magistrates and amateur artists. Her art recipe book that follows the tradition of the 16th century ‘secret books’ offers a synopsis of the different branches of the arts. Besides the many recipes for textile paint, ink, varnish, crayons, etc. she also gives a few domestic, medical, and cosmetic recipes. All of these instructions have one way or another to do with colour. One chapter is specifically adressed to women. In this part Jacoba explains how to make dolls, flowers, and fruits out of wax and plaster. The manuscript of Jacoba van Veen is the only known recipe book that is written by a woman, which makes it a unique document. |
|