De Zeventiende Eeuw. Jaargang 17
(2001)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
Tijd, snelheid, afstand; de mechanica van het pamflet
| |
Wat is een pamflet?Het is onvermijdelijk om vooraf enige aandacht te besteden aan wat onder een pamflet kan worden verstaan, te meer daar de term in de zeventiende eeuw zelf nog niet ge- | |
[pagina 51]
| |
bruikt werd. Men had het over blauwe boekjes, diffamatoire, schandaleuze libellen en seditieuze pasquillen. Pas in de achttiende eeuw komt het woord pamflet op in het Nederlands taalgebied. In een nota voor de overlieden van het Boekverkopersgilde in 1788 in Amsterdam vinden we dezelfde vraag gesteld: Men is gewoon pamphlets en boekjes te noemen zulke stukjes welke slegts 1.2.3 vellen groot zijn, hier worden gemelde benamingen gebruikt. En in de lijst van hetgeen uitdrukkelijk verboden wordt vind men de Patriot in Eenzaamheid een boek van 4 delen, en de Gelukkige Emigranten 12 vellen groot, - hoe zal men besluijten dat het een of ander tot deeze classe behoordt?Ga naar voetnoot2 Het antwoord was buiten gewoon pragmatisch: de schepenen noemden alle ‘pamphlets’, waarvan de inhoud schadelijk en beledigend was, of dat nou een boek van 2 vel of van 4 delen was. Dit pragmatisme is het begrip blijven omkleven tot in het begin van de twintigste eeuw. Bij het samenstellen van de pamflettencatalogi van de collecties in de grote Nederlandse wetenschappelijke bibliotheken, had men zich voornamelijk laten leiden door de praktijk. Achteraf werd wel verantwoord welke keuzes men had gemaakt, maar de hoofdmoot van de argumenten bestond toch uit pragmatische overwegingen. Snel bleek dat tussen de catalogi onderling behoorlijk wat verschillen waren. De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde besteedde aandacht aan dit probleem in de oktobervergadering van 1916, waarna P.J. Blok de uitkomst van de discussie publiceerde. Als definitie stelde hij: Een pamflet is een al of niet gedrukt geschrift van geringen omvang, dat minder bladen bevat dan voor een boek nodig is, naar inhoud en vorm van vluchtigen, actuelen aard en dat als afzonderlijk werk, met of zonder slappen papieren omslag is uitgegeven.Ga naar voetnoot3 Hoewel de definitie weinig precies is, geeft Blok wel duidelijkheid over zijn criteria: omvang (aantal vellen), inhoud (vluchtig en actueel) en vorm (een ongebonden, afzonderlijk werk meestal in kwarto). Vorm en omvang zijn echter arbitraire criteria; inhoud biedt meer perspectief. Twintig jaar later bouwde Ter Horst hierop voort en benadrukte de functie van het pamflet. In zijn opinie, die nu nog steeds de meest gangbare is, kan een pamflet gedefinieerd worden als een werkje dat soms de lezer informeerde over actuele gebeurtenissen maar meestal probeerde te overtuigen.Ga naar voetnoot4 Deze huidige maatstaf maakt het belang van de bovengenoemde probleemstelling alleen maar groter: zonder duidelijkheid over hoe het pamflet functioneerde is het hanteren van het begrip functie een hachelijke zaak. | |
[pagina 52]
| |
Het huidige beeldHet huidige beeld over het functioneren van pamfletten is een van de schilderachtigste elementen uit de geschiedschrijving van de zeventiende eeuw. Zodra er iets van belang gebeurd was, werd de discussie al snel gevoed door talloze pamfletten en geschriftjes. De drukkers hadden in de eerste dagen handen vol werk om zoveel en zo snel mogelijk tegemoet te komen aan de wensen van het nieuwsgierige publiek. Pamfletten werden achter de ruit van de boekwinkel opgehangen, en marskramers ventten de blauwe boekjes uit op straathoeken en markten.Ga naar voetnoot5 Kopers gaven de exemplaren van hun pamfletten door nadat ze het gelezen hadden, zodat met één pamflet zeker wel vijflezers bereikt werden.Ga naar voetnoot6 Niet zelden werden pamfletten op straat voorgelezen aan de omstanders, zodat ook mensen die uit geldgebrek of ongeletterdheid niet in staat waren zelf het gedrukte nieuws te kopen en te lezen toch op de hoogte waren van de gebeurtenissen. De begrippen vluchtigheid en actualiteit komen in deze beschrijving sterk naar voren. Drukkers moesten snel zijn, wilden ze niet het risico lopen dat hun drukwerk achterhaald was voor het uitgevent werd of over de toonbank ging. Hoe reëel dit risico was, blijkt uit het pamflet Eenvoudig en Oprecht Bericht, Van 't geene eenige jaren herwaarts door den Heer Johannes Coccejus Saliger [...] geleert is.Ga naar voetnoot7 De uitgever vertelt dat de eerste vier bladzijden al gedrukt waren, toen er een nieuw pamflet van de tegenstanders uitkwam. Daarop werd besloten een deel van het pamflet opnieuw te zetten, hetgeen de eigenaardige opbouw van het werkje verklaart.Ga naar voetnoot8 De tijd die men nodig had voor de verspreiding van de informatie is in dit geval enkele dagen. Er zijn ook aanwijzingen dat deze snelheid lang niet altijd werd gehaald. Op Den overtuyghden cartesiaen (1656) van een zekere Suetonius Tranquillus slaagde zijn tegenstander erin binnen vier dagen te antwoorden met De Overtuigde Quaetwilligheidt van Suetonius Tranquillvs. Dit was dermate snel dat in zijn reactie Suetonius zijn tegenstander ervan beschuldigde met de hulp van een handlanger een kopie van het manuscript te hebben gestolen. Anders was het niet mogelijk geweest binnen zo korte tijd te reageren.Ga naar voetnoot9 | |
[pagina 53]
| |
Hebben we aan de productiezijde nog enige gegevens over tijd en snelheid, wat betreft de receptie tasten we grotendeels in het duister. De heersende mening is toch dat de pamfletten daadwerkelijk Jan Alleman, het gemene volk, bereikten.Ga naar voetnoot10 Hiervoor ontleent men argumenten aan een drietal factoren: de veronderstelde leesvaardigheid in de Republiek, de prijs van de pamfletten en tenslotte de inhoud van de pamfletten zelf. Op deze argumenten valt echter wel wat af te dingen. Leesvaardigheid is de factor die zich het best laat kwantificeren. De vele handtekeningen in de ondertrouwregisters in het Amsterdams Gemeentearchief zouden duiden op een hoge graad van geletterdheid. Lezen werd eerder onderwezen dan schrijven, dus op deze manier zou kunnen worden afgeleid dat meer dan de helft van de bevolking pamfletten kon lezen. Deze methode is echter erg onbetrouwbaar: een handtekening duidt nog niet automatisch op schrijfvaardigheid. Daarnaast is relatie tussen schrijf- en leesvaardigheid dubieus. In mijn onderzoek naar boeken in boedelinventarissen in Amsterdam in 1650 bleek dat er geen enkel verband bestond tussen het kunnen zetten van een handtekening en boekenbezit.Ga naar voetnoot11 De kostenfactoren van de pamfletconsumptie is een tweede element dat het leespubliek bepaalt. De prijs van de pamfletten lag gezien de lage papierkwaliteit zeker niet al te hoog al weten we geen precieze prijzen. Maar zelfs al zouden we die kunnen vaststellen dan nog weten we niet of pamfletten gekocht konden worden door de lagere klassen. Natuurlijk, met statistische technieken kan min of meer geschat worden wat men ongeveer verdiende, maar dit betekent niet dat men ook pamfletten kon kopen. Duur en goedkoop zijn relatieve begrippen en het is niet het inkomen dat bepaalt of men pamfletten kon aanschaffen maar de koopkracht. Tot slot geeft de inhoud van het pamflet een indicatie voor het lezerspubliek. Lange, ingewikkelde verhandelingen met een lastige typografische presentatie lenen zich natuurlijk slecht voor consumptie door een groot lezerspubliek. Dit snapten de producenten echter ook wel en zulke pamfletten vinden we dan ook nauwelijks. Door Harline is voorgesteld om te kijken naar degene tot wie de auteur zich richt: de gewone man, de christelijke lezer. In meer dan de helft van de gevallen ontbreekt echter een dergelijke aanduiding. Daarbij loopt de historicus ook het risico een literaire conventie van het pamflet te letterlijk te nemen. Ondanks verwoede pogingen de lezer van de pamfletten op het spoor te komen, blijft men onvermijdelijk steken in vage aanduidingen. Zelden strekken de conclusies verder dan dat door de relatief lage prijs van het pamflet en de veronderstelde hoge leesvaardigheid in de Republiek het medium voor een redelijk groot publiek toegankelijk was. Hoewel we het lezerspubliek dus nauwelijks hebben leren kennen, zijn er geen aanwijzingen dat de receptie van de pamfletten een tijdrovende factor was in het | |
[pagina 54]
| |
communicatieproces. Als de drukker/boekverkoper een beetje opschoot, dan was de boodschap in een mum van tijd van de zender bij de ontvanger.
De bevindingen van het bovenbeschreven model laten zich als volgt schematisch presenteren. Er loopt een korte lijn tussen auteur en lezer met alleen de tussenkomst van de drukker en de handelaar. Het is deze fase die de meeste tijd kost en hier ligt dan ook het antwoord op de vraag wat de snelheid is van het pamflet.
Na deze korte verkenning van de componenten tijd en snelheid is dit het moment om de afstand, de reikwijdte van het pamflet in de redenering te betrekken. Binnen dit schema is het maximale bereik van het pamflet idealiter ongeveer gelijk aan de oplage. Helaas zijn over oplages maar weinig gegevens bekend. Keblusek noemt een getuigeverklaring uit 1651 waarin gerept wordt over 100 exemplaren, maar ze geeft zelf tegelijkertijd aan dat de getuige er belang bij had een laag getal te noemen.Ga naar voetnoot12 Harline is een stuk optimistischer en gaat uit van 1000 tot 1250 stuks, gebaseerd op oplages bij Plantijn. Deze cijfers betreffen de oplages van andere soorten drukwerk en zijn daarom in deze context niet goed bruikbaar.Ga naar voetnoot13 Een nog hogere oplage zou het decreet van de Leidse universiteit tegen de heterodoxe nieuwigheden uit 1676 hebben beleefd. Alleen al in Amsterdam zouden er 2000 van verkocht zijn, waarbij de trekschuit de kleinere omliggende plaatsen in hun behoefte voorzag. Maar ook deze getallen staan niet onomstotelijk vast: volgens een pamflettist waren de blaadjes gewoon op een maandag rondgestrooid zoals een kwakzalver doet op de markt.Ga naar voetnoot14 Hoewel exacte cijfers niet bekend zijn, loopt het bereik van het pamflet niet boven de 2000. Dit aantal is buitengewoon laag als men spreekt over massacommunicatie, en onderzoekers hebben zich uitgeput in oplossingen om het getal omhoog te krijgen. Ten eerste kan men het bovenstaande schema gewoon herhalen door een aantal herdrukken te veronderstellen. Bij gebleken succes kon de drukker nieuwe edities extra drukken.Ga naar voetnoot15 Een sneeuwbaleffect ontstaat als een pamflet wordt meegenomen naar een ande- | |
[pagina 55]
| |
re stad alwaar een drukker zijn eigen editie fabriceert, en weer eventueel herdrukt etc. Een belangrijk argument voor deze redenering is de - terechte - veronderstelling dat waarschijnlijk in de loop der eeuwen een groot deel van de pamfletten verloren is gegaan. Voor veel populair drukwerk geldt: des te meer exemplaren er waren, des te minder er over zijn. Helaas is de kracht van dit argument wat lastig in te schatten; zo kan men onbeperkt nieuwe drukken vermoeden. Een tweede mogelijkheid om het bereik te vergroten is om slechts een deel van het schema te herhalen, zoals Harline doet als hij veronderstelt dat elk pamflet vijf keer werd doorgegeven. Zo komt hij tot een publiek van in totaal: 1000 (de oplage) × 10 (het aantal herdrukken) × 5 (het doorgeven) = 50.000.Ga naar voetnoot16 Het doorgeven van een pamflet gebeurde ongetwijfeld, maar schattingen naar de schaal ervan blijven een slag in de lucht. Toch kan men met deze twee technieken het bereik van het pamflet behoorlijk opschroeven. Dit heeft zijn consequenties voor de tijd die de boodschap erover doet van zender tot ontvanger. Met elke keer dat het schema volledig wordt doorlopen, verdubbelt de tijd die een pamflet erover doet van zender tot ontvanger, met die beperking dat na de eerste editie de tijd wordt uitgespaard die de auteur nodig had zijn gedachten op schrift te stellen. Welke van de genoemde mogelijkheden ook werd benut, de geschetste vorm van massacommunicatie via de nieuwe media bleef tamelijk onpraktisch. Het drukken van een erg grote oplage duurde langer en gaf zo een groot bedrijfsrisico. Het spreiden van de aantallen over meerdere edities verlengde de communicatietijd aanzienlijk. Dit zijn aanwijzingen dat het model waarover we beschikken niet geheel correct is. Het vertoont sterke gelijkenissen met de romantiek van de krantenjongen uit de negentiende eeuw. Nieuws, dat via de drukpers razendsnel in een enorme oplage werd gedrukt, en daarna direct uitgevent. Op de hoek van de straat de krantenjongens, die hun waar omhoog houden, de koppen toeschreeuwend naar voorbijgangers om hun interesse te wekken. Maar voor de industriële revolutie haalt men die enorme oplage niet! Een efficiënte informatieoverdracht kan pas bereikt worden als de schriftelijke media hulp krijgen van de orale cultuur. Nog steeds kon bijna de helft van de bevolking niet lezen en zij moesten ook beïnvloed worden. Hoe kon een boodschap uit de schriftcultuur de bevolking bereiken, die gewend was aan mondelinge informatieoverdracht? Door de spreker op het marktplein bijvoorbeeld, die in zijn eentje met één pamflet tientallen luisteraars aan zijn lippen liet hangen. Doorvertellen gaat veel sneller dan het geschrift zelf vermenigvuldigen. Het communicatieproces verloopt veel effectiever als de schriftelijke media hand in hand gaan met orale vormen van communicatie. In dit verband komt Frijhoff met de multi-step flow theorie als oplossing voor de stap van schrift - naar orale cultuur. In | |
[pagina 56]
| |
eerste instantie wordt een klein publiek van geletterden bereikt, vervolgens brengen zij de boodschap over aan een veel groter publiek. Vervolgens besluit hij met te stellen dat ondertussen ‘het veranderingsproces al een fors handje geholpen door de tussenkomst van culturele tussenpersonen’.Ga naar voetnoot17 Na verloop van tijd zou bemiddeling bij de vertaalslag van schrift naar mondelinge overdracht minder nodig zijn, waarmee hij weer terugkeert naar het oude model. Toch is het van belang het multi-step flow model in dit kader nader te bestuderen. Het is niet zozeer de oplossing voor ons probleem hoe voor de industriële revolutie massacommunicatie mogelijk was of hoe de vertaling van schriftelijke naar mondelinge overdracht plaatsvond zoals bij Frijhoff, het is de oplossing voor de zeventiende-eeuwse opinieleiders om zo effectief mogelijk hun denkbeelden te verspreiden! De volgende demografische cijfers maken duidelijk dat de oude voorstelling van massacommunicatie door middel van pamfletten niet erg accuraat is. Tussen 1600 en 1650 groeide de Nederlandse bevolking van 1,5 miljoen met 30% naar ongeveer 1,9 miljoen inwoners. Het is niet onwaarschijnlijk dat in deze periode van economische vooruitgang ook de alfabetiseringsgraad toenam in de Republiek. Hiermee zijn twee condities geschapen voor een mogelijke stijging in de pamflettenproductie. Meer inwoners, waarvan er ook procentueel steeds meer kunnen lezen, bieden een grotere afzetmarkt. Als zelf lezen de belangrijkste vorm van receptie van pamfletten was, dan moet deze ontwikkeling zich vertalen in een stijgende pamfletproductie. Dit is dan ook de gangbare veronderstelling.Ga naar voetnoot18 Als men echter kijkt naar de aantallen pamfletten die in de grote Nederlandse en Vlaamse wetenschappelijke bibliotheken bewaard zijn gebleven, wordt dit beeld maar in beperkte mate bevestigd. Uit de grafiek blijkt dat de pamfletproductie zich concentreert op twee grote pieken: godsdiensttwisten aan het eind van de jaren tien en de vredesonderhandelingen in 1647 en 1648. De grafiek danst grillig om de trendlijn, die zeer slecht de werkelijke ontwikkeling weergeeft. De lichte stijging die valt waar te nemen, valt geheel toe te schrijven aan de piek in de productie van 1647 en 1648. Van een gestage stijging in de pamfletproductie in de eerste helft van de zeventiende eeuw is nauwelijks sprake. Vergelijkt men deze uitkomst met de eerdergenoemde demografische ontwikkeling dan bieden deze cijfers geen aanwijzing dat het pamflet in de Republiek een groeiende verspreiding vond. Maar niets is minder waar; diverse contemporaine bronnen wijzen er juist op dat het populair drukwerk gretig werd geconsumeerd.Ga naar voetnoot19 Dit is niet mogelijk in het one-step flow, maar wel in het two-step flow model; als onder de lezers zich personen bevonden | |
[pagina 57]
| |
die in korte tijd grote groepen mensen konden bereiken door mondelinge informatie-overdracht. Het communicatieschema kan als volgt worden aangepast:
| |
Pamfletten 1600-1648
De grafiek geeft de pamflettenproductie weer tussen 1600 en 1648, gebaseerd op de collecties van zowel de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, als de universiteitsbibliotheken van Gent en Leiden. Deze twee groepen zijn vervolgens opgeteld, hetgeen resulteert in de lijn ‘totaal’, waarvan ook een trendlijn is gegeven. Natuurlijk bevatten de collecties deels dezelfde pamfletten. Hoewel de totaallijn daarom in absolute zin een te hoog aantal geeft, is de dubbeltelling niet van invloed op de relatieve ontwikkeling in de pamflettenproductie.
Bij een keus echter voor bijvoorbeeld alleen de Knuttel-collectie zou het probleem ontstaan dat de opbouw van de collectie wellicht niet representatief is voor de algehele pamflettenproductie in de gemeten periode. Door de grafiek te baseren op meerdere collecties wordt het risico verkleind dat de thematische belangstelling van de verzamelaars van de collecties het beeld verstoort. | |
[pagina 58]
| |
Predikanten en pamflettenDe grootste opinieleiders in de Republiek waren de predikanten. Elke week trokken ze een publiek van honderden mensen, of die konden lezen of niet. Alle rangen en standen vonden elkaar op zondag in de kerk met de preekstoel als middelpunt. Terwijl een auteur via een drukwerkje slechts een publiek bereikte van ongeveer de oplage van het pamflet, drukte de predikant elke week zijn stempel op de gemeente. Hun invloed op de publieke opinie is nauwelijks te overschatten.Ga naar voetnoot20 De houding van de kerk ten opzichte van de polemieken via pamfletten was niet eenduidig. De publieke kerk probeerde herhaaldelijk verbodsbepalingen uit te lokken tegen pamfletten. Veel censuurmaatregelen van de Staten van de verschillende gewesten zijn genomen op aandringen van de kerk. Dit beeld is kenmerkend voor de gehele zeventiende eeuw. In de synode van Appingedam in 1614 besloot men nogmaals aan te dringen bij de burgemeesters en schepenen het drukken te verbieden van alles dat tegen Gods woord ingaat.Ga naar voetnoot21 Op de synode van Rotterdam in 1641 werd besloten dat als een stad drukpersen had, er verzocht moest worden een commissie van visitatoren in te stellen om de boekproductie in het oog te houden.Ga naar voetnoot22 Maar ook de kerk zelf probeerde actief censuur uit te oefenen. In 1674 werd bij de synode van Enkhuizen besloten dat geen religieuze publicaties waren toegestaan, tenzij geautoriseerd door de locale classis of een theologische faculteit.Ga naar voetnoot23 Twee jaar eerder had de synode al de classes aangespoord om alert te zijn op de heterodoxe nieuwigheden. De predikanten zagen het als hun taak om in de gaten te houden wat hun gemeente las. Bij huisbezoeken keek men ook even in de kast om te controleren of er geen ketterse werken waren. Werden deze ontdekt, dan kon men beter goedgekeurde boeken aanbevelen in plaats van de slechte te verbieden.Ga naar voetnoot24 Uit de vele getuigenissen in de verslaglegging van synodale vergaderingen blijkt hoe veel belang de kerk hechtte aan het sturen van de opinie via de drukpers. Hoewel het in eerste instantie gezien werd als een gevaar, bedienden steeds meer predikanten zich van het medium. Werd tussen 1565 en 1606 nog één op de zes pamfletten geschreven door een predikant, van 1607 tot de vrede van Münster waren de predikanten verantwoordelijk voor meer dan de helft van de pamflettenproductie.Ga naar voetnoot25 Harline zoekt de oor- | |
[pagina 59]
| |
zaak hiervoor in de verhouding tussen kerk en staat. Predikanten zouden streven naar censuurmaatregelen van de overheid en als dit doel niet werd bereikt, zouden ze hebben geprobeerd door zelf te schrijven een tegenwicht te bieden.Ga naar voetnoot26 Dit getuigt echter van een te defensieve interpretatie van de houding van de publieke kerk. Eerder kan geconcludeerd worden dat de predikanten in de Republiek aan het begin van de zeventiende eeuw het medium pamflet ontdekten en annexeerden. Het bleek een waardevolle aanvulling op oudere mogelijkheden zoals de preek en versterkte hun positie als opinieleiders.Ga naar voetnoot27 De sterk stijgende inbreng van de predikanten in de eerste helft van de zeventiende eeuw heeft de ontwikkeling van het pamflet als genre in belangrijke mate medebepaald. Zij hadden een theologische opleiding achter de rug en vaak komen er elementen uit religieuze teksten naar voren in de inhoud en vormgeving van het pamflet. Natuurlijk treft men in pamfletten van predikanten regelmatig verwijzingen naar de bijbel aan, maar de invloed gaat veel verder. In een van de weinige studies naar de stijl van pamfletten onderscheidde Frederiq: ‘een deftiger stijl, verhevener, gewoonlijk vrij van bastaardwoorden; hij verraadt reeds eenige letterkundige bezorgdheid; er is soms iets oratorisch in, dat nu en dan aan een deftige preek doet denken’.Ga naar voetnoot28 Maar ook pamfletten geschreven in de vorm van een discussie, verwijzen niet alleen naar nieuwspraatjes op de markt. Het is ook de vorm van de catechismus, waar iedereen mee bekend was. De catechismus is ingericht volgens het bekende vraag en antwoord model en het boek werd in elke school gebruikt. Het kiezen van deze literaire vorm bood vele voordelen voor de pamflettist. De vorm sluit aan bij het referentiekader van het publiek, de inhoud is makkelijker te onthouden en dat is essentieel voor het doel van de auteur: zijn lezer moest de inhoud verder vertellen. Nog veel invloedrijker is een pamflet als de auteur erin slaagt de andere opinieleiders te overtuigen. Zo kan men naarmate de zeventiende eeuw vordert steeds meer pamfletten aantreffen die zich richtten tot andere predikanten. Met name in de diverse polemieken rond het Cartesianisme in de jaren zeventig van de zeventiende eeuw zijn hiervan veel voorbeelden. Het gaat vaak om langere pamfletten van soms meer van honderd pagina's waarin allerlei argumenten en redeneringen op verschillende manieren worden herhaald. Een predikant kon op basis van zo'n pamflet zijn preek gemakkelijk invullen.Ga naar voetnoot29 Dan is er pas echt sprake van echte massacommunicatie: niet een | |
[pagina 60]
| |
pamflet vijf keer doorgeven, maar een paar honderd predikanten overtuigen, die op hun beurt het woord doorgeven. Zo strekte de invloed van een pamflet zich uit over alle lagen van de bevolking. Want niet alleen het gewone volk zat in de kerk, ook de magistraten. Het was niet mogelijk een overheidsambt uit te oefenen zonder lid te zijn van de publieke kerk, en zij waren normaliter elke zondag ook aanwezig. | |
ConclusieWe keren terug naar de beginvraag: wat is de snelheid van het pamflet? Op grond van het oude model zou er nu een rekensom volgen waarin opgeteld wordt hoe lang de auteur, drukker en distributeur nodig hebben en dan zou tot slot een schatting volgen: één à twee weken?Ga naar voetnoot30 Helaas geeft dit beeld geen adequate beschrijving van hoe pamfletten functioneerden. Bij de bestudering van dit type drukwerk is men niet geheel ontsnapt aan de valkuilen die de negentiende eeuw ons heeft meegegeven. Voor de rol van de kerk aan de receptiezijde is altijd veel aandacht geweest: het vragen bij de autoriteiten om censuur, en waar mogelijk deze zelf uitoefenen. De inmenging van predikanten in zowel de productie (het schrijven van de pamfletten) als de distributie (het verspreiden van het woord via de kansel) is onderbelicht gebleven. In het begin van de zeventiende eeuw vergrootte de kerk haar aandeel in de pamfletproductie, en werd de grootste participator in de Republiek. Maar ook het belang van de predikant als degene die de inhoud van het pamflet van de kansel uitdraagt, is onderschat. Locale autoriteiten konden niet om de predikant als opinieleider heen; in een pamflet uit 1630 wordt gesuggereerd dat men eigenlijk een tweede preekstoel neer moet zetten in de kerk voor de magistraten, die ze kunnen beklimmen als de predikant het te bont maakt.Ga naar voetnoot31 De invloed van predikanten in alle stadia van het communicatieproces laat zien dat het onderscheid tussen populair drukwerk en geleerdenlectuur een schijntegenstelling is.Ga naar voetnoot32 Daarbij is de ontwikkeling van het pamflet tot op heden te statisch beschreven. Ook populaire cultuur heeft een geschiedenis en maakt een ontwikkeling door en dit geldt ook voor de pamflettencultuur in de Republiek. Een goed antwoord op de vraag hoe lang het duurt om via een pamflet de publieke opinie te beïnvloeden ziet er anders uit dan men tot nu gedacht heeft. Het hangt af van de mate waarin de auteur erin slaagt de schriftcultuur van het pamflet op succesvolle wijze met de oude vormen van orale informatieoverdracht te integreren. Hierbij moet er meer aandacht besteed worden aan | |
[pagina 61]
| |
de rol van de predikant als distributeur dan tot nu toe is gebeurd. Hij lijkt de spil te zijn waar het om draait, zoals Huygens stelde in ‘Een goet predikant’: Hij is een Makelaer in ongesiene waren
Die oore noyt en hoord’, in ‘therte noyt en waren.Ga naar voetnoot33
Abstract - How long did it take to influence the masses by means of a pamphlet in the seventeenth century? The speed of a pamphlet is usually measured by estimating the time it would take to produce and distribute it. In this paper it is argued, however, that the main factor determining the speed of a pamphlet is the measure wherein the text could effectively be translated from the written form into oral culture by an opinion leader. Preachers played an important role in this process. |
|