De Zeventiende Eeuw. Jaargang 12
(1996)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
De samenwerking van de broers Huygens
| |
[pagina 15]
| |
stantijn vond ze lastig en ongezellig.Ga naar eind6. We mogen aannemen dat de achttiendeeeuwse nakomelingen van Lodewijk en Suzanne weinig over Christiaans medewerker Constantijn hebben gehoord. En als ze allemaal zo waren als degene die in 1738 op een vraag naar muziek van Huygens sr. korzelig antwoordde ‘de oude heer had zoveel van dat soort dingen’,Ga naar eind7. dan hadden ze niet veel respect voor de vorige generaties, behalve voor de wereldberoemde oom Christiaan. Daar komt nog iets bij. Behalve een goede lenzenslijper, en iemand die Christiaan constructieverbeteringen kon voorstellen, die de geniale broer met plezier aannam, was Constantijn ook een verdienstelijk tekenaar en vooral een kunstliefhebber, een kunsthistoricus avant la lettre. Ook dat was bij de tijdgenoten vanzelfsprekend en algemeen bekend. William en Mary doen bij herhaling een beroep op hem voor hun kunstverzameling. Na de veldtochten in de Zuidelijke Nederlanden gaan de prins en Constantijn samen naar kunstverkopingen in Antwerpen en zelfs tijdens de veroveringstocht door Engeland in de stromende regen zegt de hoestende Willem III tegen zijn oude secretaris, dat hij op een bepaald kasteel een Van Dijck moet gaan bewonderen.Ga naar eind8. Christiaan deelde Constantijns belangstelling voor beeldende kunst van jongsaf. Er bestaat ook op dit punt samenwerking van de broers en hier was het Christiaan die Constantijn hielp. In Parijs had hij het ervoor over tochten te maken naar kunsthandelaars, verzamelaars, verkopingen, naar leveranciers van schilder- en tekenmateriaal en naar boekhandelaren om Constantijn pastels en krijt en anderszins te verschaffen voor zijn eigen tekenen en voor een studie waar hij mee bezig was. Tussen 1660 en 1672 werkte Constantijn aan een beschrijving van leven en werk van Italiaanse schilders. Christiaan was bereid door de smerige Franse straten - in een draagkoets of rijtuig - op zoek te gaan naar zeldzame Italiaanse boeken. En een keer haalde hij een elders niet te krijgen exemplaar even uit de bibliotheek van de koning, die onder zijn appartement lag. Hij stuurde het naar Den Haag met de boodschap dat broer het eerlijk terug moet zenden, als hij ermee klaar is. Hetgeen geschiedde.Ga naar eind9. Constantijns kunsthistorische studie is in 1875 geveild. Daardoor weten we dat het manuscript 450 bladzijden telde, een alfabetisch register had en een lijst van monogrammen en geëxcerpeerde werken. Misschien wordt het nog eens teruggevonden. Er is in onze eeuw wel meer herontdekt. Constantijn als tekenaar bijvoorbeeld. In de winter van 1982/83 heeft het Rijksmuseum een tentoonstelling aan hem gewijd waar een mooie, belangrijke catalogus van bestaat.Ga naar eind10. Christiaan leefde mee met Constantijns ontwikkeling als tekenaar. Toen die begon met miniatuurportretten, dacht hij erover dat ook eens te proberen, maar het bleek dat het veel tijd eiste en daarom zag hij ervan af. Op Constantijns eerste pogingen gaf hij ongezouten kritiek, die Broer tot zijn verrassing zakelijk aanvaardde. ‘Heel wat schilders zouden kritiek niet zo goed opnemen, want iedereen is blind wat betreft zijn eigen werk’.Ga naar eind11. Iets later, als Constantijn niet in miniaturen maar in tekeningen zijn draai heeft gevonden, vraagt Christiaan hem om werk te sturen dat hij ‘hier aan de kenners wil laten zien, bij wie ik me er vaak op laat voorstaan, dat ik een broer heb, die tekent als een Rafael’.Ga naar eind12. Dat is overdreven, maar het is een feit dat hun samenwerking en gemeenschappelijke belangstelling ook de prentkunst gold. In de jeugdbrieven zijn daar al spo- | |
[pagina 16]
| |
ren van te vinden. Ze wisselen tekeningen uit en hebben het over de aankoop van prenten. Als Christiaan weer in Den Haag woont en Constantijn soms ook thuis komt, verheugt de eerste zich op hun gesprekken ‘over klokken, kijkers en schilderkunst’.Ga naar eind13. Die gemeenschappelijke belangstelling voor prentkunst vinden we ook in de Journalen van Constantijn. Zodra hij van het Loo of uit Engeland thuiskwam, haastte Christiaan zich naar hem toe, bleef eten en dan keken ze 's avonds Constantijns prentverzameling door; soms Constantijns eigen tekeningen en ze voerden lange gesprekken.Ga naar eind14. Wat wisten de kinderen en kleinkinderen van Lodewijk en zus Suzanna hiervan? Hun laatste bron van directe herinneringen was Suzanna die pas in 1725 stierf. Zij hield veel van Christiaan met wie ze de liefde voor muziek deelde; in van haar bewaard gebleven brieven spreekt ze zelden met waardering over de zwijgzame Constantijn.Ga naar eind15. En Lodewijks oudste zoon die de stapels portefeuilles van de nalatenschap ordende, is in elk geval één negatief oordeel over Constantijn tegengekomen. Constantijn Huygens sr., de veelzijdige, de musicus, de diplomaat, de dichter, die kleine halfblinde man met het grote charisma, noemde de belangstelling van Constantijn jr. voor uitzichten, landschappen, Gotische bouwkunst, schilders en schilderkunst, voor schilderachtige doorkijkjes niets anders dan oppervlakkige uiterlijkheden. Als Lodewijk in 1651 zijn eerste buitenlandse reis gaat ondernemen, krijgt hij van vader Huygens opdracht dagboek te houden, maar hij moest dat uitvoeriger doen dan Constantijn gedaan had in Italië. Die had namelijk omstandiger melding gemaakt, zegt hun vader, van allerlei uiterlijkheden dan van zaken van staat en andere kwesties van groter gewicht.Ga naar eind16. Opvattingen over wat belangrijk is, kunnen verschillen. In het Parijse deel van het dagboek komen beschrijvingen van schilderijen, bouwwerken en beelden voor, ook in een bewaarde brief uit Italië; die aantekeningen zijn belangrijk voor kunsthistorici uit onze eeuw. Helaas is juist het laatste deel van Constantijns reisjournaal spoorloos verdwenen.Ga naar eind17. Het lijkt me geen al te gewaagde veronderstelling dat Lodewijks zoon het Italiaanse stuk dat volgens grootvader niet deugde, heeft weggegooid. Constantijn de jonge met zijn ‘uiterlijkheden’, de kunsthistoricus en tekenaar kreeg pas in de twintigste eeuw waardering voor zijn eigen werk. Vóór de genoemde tentoonstelling van zijn tekeningen is er in 1933 al een bloemlezing van de kunstpassages uit zijn Journalen verschenen en in Amerika rust, als codex Huygens, het boek met Italiaanse modellen en voorbeelden dat hij in 1690 enthousiast ontdekte en waar hij urenlang bezoek voor afwees.Ga naar eind18. De herontdekking van Constantijn als Christiaans assistent en medewerker bij telescopenbouw en astronomische waarnemingen is ouder. In 1838 maakte P.J. Uylenbroek, die o.a. de correspondentie van Christiaan met Leibniz heeft uitgegeven, hun samenwerking tot onderwerp van zijn afscheidsrede als rector van de Leidse universiteit. Daarin zegt hij zelfs: ‘het lijkt of de oudste de jongere aanmoedigt en beschermt.’Ga naar eind19. Constantijn was de oudste en de grote Christiaan de jongere. Nu zijn er in de correspondentie, vooral na 1680, wel uitlatingen die je als aanmoediging kunt opvatten. In augustus 1683 praat Christiaan nogal wanhopig over het zware werk met de slijpmachine. In een brief van 25 augustus troost Constantijn | |
[pagina 17]
| |
hem en geeft adviezen voor de minst vermoeiende houding. Een andere keer antwoordt hij op somberheden: ‘Hijs je kijker eens op met dit mooie weer.’Ga naar eind20. Maar Christiaan had na zijn terugkeer uit Frankrijk zoveel aan het hoofd, dat zijn geliefde astronomie weleens moest wachten. Aan de ene kant was hij vervuld van ander werk dat hem boeide, hij is voortdurend bezig met zijn zeeklokken en in die jaren schreef hij een aantal van zijn belangrijkste werken zoals Traité de la lumière, Discours sur la cause de la pesanteur, zijn Astrocopia compendiaria. Ook zijn correspondentie is uitgebreid en belangrijk. Aan de andere kant zat hij met het trage, onduidelijke ontslag uit Frankrijk, zijn altijd aanwezige angst voor plagiaat en concurrentie, en zijn voortdurende geldnood.Ga naar eind21. Toen hij bij zijn vader woonde, noemde hij in een brief ‘des affaires facheuses’ waarvoor hij wenste dat Constantijn terugkwam. Dat bleek een knecht van papa te betreffen die overal zijn neus in stak.Ga naar eind22. En na de dood van Huygens sr. in 1687, werd er van hem verwacht dat hij de erfenis regelde, want Lodewijk zat in Rotterdam en Constantijn was weg met de prins. Het is eigenlijk een wonder dat er juist van de periode 1682 en 1687 zoveel lenzen bewaard zijn; en geen wonder dat de meeste daarvan door Constantijn zijn geslepen. Want àls hij thuis was, ging hij aan de gang. Zelfs vlak na de dood van zijn vader: eind maart 1687 maakte hij een lens ‘in de schotel van Spinoza’, zo tekent hij aan.Ga naar eind23. Maar of hij zich beschermer voelde omdat hij de oudste was? Ik weet het niet, maar betwijfel het. Als vader Huygens op reis was, kreeg hij verantwoordelijkheden die hem zwaar vielen; met name de administratie van geldzaken zou hij liever delen met de anderen.Ga naar eind24. Hij was natuurlijk wel degene met een eervolle maatschappelijke positie, al was zijn invloed bij de stadhouder niet groot en in zijn laatste jaren bij de koning-stadhouder in Londen nog minder. Ik zie Constantijn niet als een beschermer, wel als volstrekt trouwe vriend. En Christiaan had hem nodig. Dat is ook de constatering van P. Harting, die in 1868 een beknopte biografie van Christiaan schreef. Hij zegt kort en goed: Christiaan kon niet zonder Constantijn.Ga naar eind25. Dat zegt Christiaan zelf ook, meer dan eens. ‘Zonder compagnon de travail doe ik niet veel.’ Hij wacht met een proef tot Constantijn thuis komt en is verbaasd dat Constantijn in z'n eentje wel de moed en de lust opbrengt om kijkers te maken. Hij heeft respect voor Constantijns geduld met slijpen en voor de resultaten daarvan.Ga naar eind26. Van de kijker die Constantijn op verzoek van de Royal Society maakte en die nu in het Science Museum als een kleine curiositeit in een vitrine ligt, midden tussen de glanzende meer dan manshoge instrumenten van deze eeuw, zegt hij dat het de beste kijker is die bestaat. Tot heden, voegt hij er wel aan toe. Samenwerken met Constantijn was voor Christiaan een noodzaak: praten met iemand die intelligent genoeg was om hem te begrijpen, die hem met zijn instrumenten en met waarnemen hielp; en met geld. Christiaan kwam altijd geld tekort. Niet alleen voor technische proeven en instrumenten. Hij had meer dan eens schulden bij kantverkoopsters. Hij voelde zich geroepen naar de laatste mode gekleed te gaan. Al was hij in kennis en wetenschap zijn tijd vooruit, maatschappelijk was hij een kind van die tijd en bijna al zijn buitenlandse mede-geleerden waren van adel. Vooral in Parijs was een burger met de verkeerde kleren minderwaardig en niet in tel. Wat Christiaan Huygens ontdekte en constateerde en maakte en uitwerkte was geniaal - en bovendien was het veel en veelzijdig, wetenschappelijk èn praktisch - maar deze grootheid herkenden | |
[pagina 18]
| |
weinigen, alleen wie ook wetenschappelijk nadacht. En Christiaan wilde niet alleen geacht zijn om zijn werk, maar ook als maatschappelijk voornaam man. Het is tegenwoordig moeilijk te begrijpen, maar eeuwenlang, overal ter wereld, moest je daarvoor van adel zijn. ‘Der Mensch fängt erst beim Baron an’ zeiden ze in Oostenrijk. En in Amsterdam, tot 1911 toe, kon een ingenieur geen lid worden van de Grote Club.Ga naar eind27. Vader Huygens was beledigd, toen iemand Christiaan een mathematicien noemde.Ga naar eind28. Dat was een soort handwerksman. Hij kan geweten hebben dat Mazarin in 1638 de oude adel waarschuwde voor de noblesse de robe, minderwaardige nieuwelingen die niet te machtig mochten worden. Toen Huygens sr. Constantijn de titel Heer van Zeelhem overdeed, informeerde hij eerst of dat dorp werkelijk de waarde van een heerlijkheid had, zodat de naam als een titel gold. Christiaan zette graag Constantijns titel en functie aan het hof uitgebreid op het adres en hij praatte er blijkbaar over, want Leibniz schrijft een keer ‘Mijnheer uw broer zou de ware geschiedenis kunnen vastleggen van de grote koning die hij met zoveel toewijding dient’.Ga naar eind29. Voor Christiaan die pas in de paar laatste jaren van zijn leven de titel van een heerlijkheid kon dragen, was het prettig een broer te hebben met wie hij maatschappelijk voor den dag kon komen. Maar het belangrijkste was toch broers medewerking bij de kijkerbouw en bij de waarnemingen. Wat daarbij een rol gespeeld kan hebben is dat Constantijn betere ogen had. Toen hij dertien was constateerde hun vader dat Christiaan minder goede ogen had dan de andere kinderen en de onderschriften van kaarten en schilderijen niet kon lezen zonder ‘pinckoogen’.Ga naar eind30. Heeft Christiaan ooit een bril gedragen? Vollgraff zegt met stelligheid dat zijn ogen uitstekend waren, maar waar baseert hij dat op? Er is in de brieven een keer sprake van, dat Christiaan, na een ziekte, met Parijse vrienden uit rijden gaat met een groene bril op.Ga naar eind31. En verder? Daar zullen we wel nooit achterkomen, wie in de zeventiende eeuw zijn portret liet schilderen, legde zijn bril neer. Ook vader Huygens van wie we zeker weten dat hij zijn bril broodnodig had en zelfs op straat droeg, staat op elk van zijn vele portretten met blote ogen. Er zijn wel prenten van brillenverkopers op de markt en van toneelvoorstellingen met komisch bebrilde dokters. In een passage in de brieven is sprake van ‘neusbrillen’. Bril is een vertaling van lunettes en dat woord werd zowel voor kijkers als, ja, neusbrillen, gebruikt. En vader Huygens schrijft aan iemand die over haar slechte ogen klaagt, dat ze een bril moet nemen, hij kan in een uur zeggen wat voor een ze nodig heeft.Ga naar eind32. Zou hij dat met zijn naaste familie ook gedaan hebben? We weten het niet. Ik heb me weleens afgevraagd of Christiaans telkens terugkerende hoofdpijn te maken kon hebben met het feit dat hij teveel van zijn ogen vergde. Maar voor hoofdpijn bestaan wel honderd oorzaken. Meer dan één kunnen bij Christiaan een rol gespeeld hebben. Dat is iets waar de artsen in onze werkgroep hun licht over kunnen laten schijnen. Er is alleen één oorzaak waar ik over durf te spreken, omdat ik het zo vaak heb waargenomen. Hoofdpijn ontstaat vaak door verdringing van al te pijnlijke emoties. En, naast de frustraties in hun later leven, hadden Constantijn en Christiaan een groot jeugdtrauma gemeen: de dood van hun moeder. Voor zover mij bekend, is er maar één brief waarin daarop een toespeling wordt gemaakt. Constantijn hoopt dat Christiaan, ziek in Parijs, genoeg zal aansterken om de reis naar huis, | |
[pagina 19]
| |
in Den Haag, te maken. ‘Maar als het God behaagt het anders te schikken, dan weet ik dat zijn ziel groot genoeg is om zich moedig klaar te maken voor de reis die leidt naar het leven, waarin God de leden en delen van onze familie weer bijeen zal brengen, die Hij van tijd tot tijd er afgesneden heeft ...’Ga naar eind33. Er zijn twee leden van het gezin ‘afgesneden’: broer Philip en hun moeder. Toen zij stierf wilde Christiaan, zoals wij weten uit het verslag van Huygens sr., ‘met gewelt bij haer wezen’. Hij werd op haar bed getild en kreeg een zoentje waarvan hij niet wist dat het het laatste was. Hoe onderging de jongen van acht jaar de ongewone sfeer in huis? De grote broer Constantijn met wie hij alles deelde was er ook niet. Die zat in Utrecht, enige maanden bij vreemde mensen, onderging daar zonder narcose en stevig vastgehouden een operatie, kwam tenslotte thuis en vond daar zijn moeder niet meer. Het is geen wonder dat hij een stille zwijger werd, terwijl hij als kleuter wel vrolijk was; en dat er in een citatenverzameling uit zijn schooljaren veel citaten over de dood staan.Ga naar eind34. Ook in Christiaans jeugd speelden, behalve moeders dood, pijnlijke omstandigheden. Hij was uitzonderlijk begaafd en tot zijn tiende kreeg hij weinig kans om te doen waar hij aanleg voor had. Niet kunnen doen wat je werkelijk interesseert is een barre frustratie. En in het begin werd hij weinig geprezen. Was hij eerzuchtig, zoals zijn vader zegt, uit aanleg, of als gevolg van de omstandigheden?Ga naar eind35. Voor Constantijn en Christiaan beiden was het een troost dat ze samen opgroeiden, elkaar begrepen en wisten dat anderen hun belangstelling niet deelden. ‘Jij ziet dingen die een ander niet ziet,’ zei Constantijn al in 1650.Ga naar eind36. Toch viel hun ‘zien wat anderen niet zien’ niet helemaal samen. Christiaans kijken was: waarnemen en willen begrijpen, doordenken: hoe komt dat zo, hoe werkt dat. Constantijns kijken was waarnemen en er plezier van hebben met geen andere inspanning dan, zo mogelijk, het geziene vastleggen. Zo werd de een tekenaar en de ander natuurfilosoof. Maar iets van elkaars manier van kijken begrepen ze heel goed. Daarom wil ik nu eindigen met de laatste brief van Christiaan die bewaard is, een brief van driehonderd jaar en een paar maanden geleden, geschreven aan Constantijn. Hij begint met ‘Ik wou dat je de zee was overgestoken en dat we samen al die mooie tekeningen en prenten bekeken.’ Dan gaat hij verder met alles wat beiden hun leven lang heeft beziggehouden: familiezaken en familiezieken; hun eigen werk, vooral de zeeklokken, ‘Heb je Tampion mijn laatste vondst verteld?’ Een stuk is gewijd aan de dood van koningin Mary en de vele gedichten daarover. Christiaans laatste vraag is, of Constantijn ook een vers aan haar heeft gewijd.Ga naar eind37. Sinds zijn jeugd was Constantijn de broer die om zijn gedichten geprezen werd, ook nog in 1659 door Christiaans Franse vrienden, die bij het Systema Saturnium Constantijns lofdicht vonden. Hij vergelijkt zijn broer met een astronoom uit de Oudheid, Conon, die alle sterren kende. Maar, ‘Mijn Conon’ heeft ze benaderd met een edeler kijk, met telescopen in plaats van het blote oog, en hij eindigt met: ‘Laat zijn roem dan klinken met ontelbare stemmen; roem die eeuwig hoort te zijn als de sterren, om slechts te sterven als ook de hemel vergaat.’Ga naar eind38. Christiaans roem klinkt vandaag met vele stemmen. En dat zou de broers helemaal niet verbaasd hebben. |
|