Yang. Jaargang 44
(2008)– [tijdschrift] Yang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
~ Postbus 245
| |
[pagina 106]
| |
[pagina 107]
| |
De hitteHet licht, schrijft Ryszard Kapuscinski in Ebbenhout, is het eerste wat je opvalt bij aankomst in Afrika, een continent dat zo groot en gevarieerd is dat je er volgens Kapuscinski eigenlijk niet in die bewoording - ‘Afrika’ - over kunt spreken. Ik kom 's avonds aan in de hoofdstad van Senegal, Dakar. Op het vliegveld, niet groter dan de luchthaven van pakweg Charleroi, vraagt een streng kijkende douanier naar het adres waar ik gedurende mijn vakantie in Dakar zal verblijven. Ik beschik niet over een dergelijk adres. Ik heb slechts de naam van de wijk waar mijn vriend Raymond woont opgeschreven. Dat neem ik mezelf meteen kwalijk - waarom ben ik niet voorbereid op deze vraag? De douanier is boos. Hij lijkt niet van plan me het land binnen te laten, tot ik ten slotte maar de andere naam noem die in mijn agenda vermeld staat, die van een hotel in de buurt van Raymonds huis. Dat volstaat: ik kan doorlopen. Vanuit de betonnen vliegtuighal wandel ik een stoffige parkeerplaats op, onder het gele kunstlicht van krachtige stadionlampen. Het is warm buiten, erg warm. Niet zwoel, maar klam, niet mediterraan, maar tropisch. | |
[pagina 108]
| |
In Mali blues verhaalt Lieve Joris de anekdote van een koloniale officier, op het einde van de negentiende eeuw op post in het verschroeiend hete noorden van Mali, die in zijn kantoor een grote ton met water laat plaatsen met daarin zijn bureau en bureaustoel. Alleen zo denkt de man zijn kantooruren te kunnen overleven. De hitte: ze laat je schrijfhand aan het papier plakken terwijl je probeert te beschrijven hoe ontzettend warm je het hebt. Kapuścinśki wijdt er in zijn reisboek schijnbaar zonder al te veel zweetdruppels een knappe pagina proza aan. Hoe hij het hoofd koel genoeg hield om die zinnen überhaupt te kunnen noteren, daarover schrijft hij niet. | |
De muggenDe eerste nacht in Afrika word ik wakker van het gezoem van een zwerm muggen en besef dezelfde seconde dat ik in de tropen ben. Ik knip het licht van de slaapkamer aan en zie een muggennet aan de muur hangen. Dat geval moet op de een of andere manier boven mijn bed gespannen worden. Zo vanzelfsprekend kennelijk dat mijn vriend en gastheer Raymond er geen uitleg over heeft gegeven. Maar alleen, midden in de nacht in een vreemd land lukt het me niet de klamboe te installeren. Ik besluit een beproefde tactiek toe te passen. Ik stop mijn hoofd onder het kussen, trek het laken zo hoog mogelijk op en probeer opnieuw in te slapen. Onder de muggenbulten zit ik de volgende ochtend aan het ontbijt. Ik informeer naar de kans op een malariabesmetting - Kapuścinśki beschrijft een malaria-aanval met gruwelijke precisie: de rillingen zijn dermate hevig dat het slachtoffer (de auteur zelf) door omstanders op een kist wordt gelegd, waarna men met vier man op hem gaat zitten tot de ergste bevingen voorbij zijn. Raymond verzekert me dat malaria in dit welvarende deel van de stad niet meer voorkomt. Geruststellende woorden, en ik hoop van harte dat ook de muggen op de hoogte zijn gebracht van het heersende standsverschil. De kakkerlakken laten zich er alvast bitter weinig aan gelegen liggen. Die beesten kruipen onbekommerd rond op het aanrecht en op de keukenvloer. Om ze te verdelgen neemt Raymond regelmatig een soort plastic tennisracket ter hand. Het racket is bespannen met ijzerdraad en kan met een druk op een klein zwart knopje, dat verwerkt is in het handvat, onder stroom worden gezet. Als je de snaren van het racket op een kakkerlak plaatst hoor je het eerst zacht knetteren, waarna een paar vonkjes en daarna een rookpluimpje opstijgen vanuit het schild van de kever. Raymond haalt ook regelmatig met het oranje racket wat muggen uit het luchtruim van zijn appartement. Voor dat doel is | |
[pagina 109]
| |
het wapen oorspronkelijk in een Chinese vrijhandelzone gefabriceerd. Ik volg al snel zijn voorbeeld. Herinnering aan de kindertijd: een pan kokend heet water, een mierennest. | |
De proceduresIn Afrika sta je beter altijd ‘actief in de rij’, onderwijst Raymond. En dus glippen we voor een buslading Afrikanen een Malinees douanebureau binnen, gelegen onder een dijk die leidt naar de brug over de rivier de Senegal. In een kantoortje waar de enige automatisering bestaat uit een transistorradio vraagt een douanier naar het reçu van mijn visum. Ik ben verontwaardigd - waarom zou ik dat reçuutje hebben bewaard? - maar acht me tegelijk schuldig - waarom heb ik dat reçuutje niet gewoon bewaard? Raymond weet dat de situatie vraagt om een simpel antwoord, een derde weg, en meldt dat in Brussel, waar dit visum werd uitgereikt, geen recuutjes worden verschaft. De douanier neemt genoegen met dit antwoord. In Afrika bestaan geen vaste procedures. De regels worden bepaald door de deelnemers aan het spel. In het contact met gezagsdragers is het meestal niet nodig het juiste antwoord op de vraag te weten, als je maar een reactie geeft waaruit blijkt dat je bereid bent hun gezag te accepteren. Een eerste aanvaring met de ordehandhavers vindt plaats bij een van de vele road blocks in Mali. Denk je bij het woord road block al snel aan burgeroorlog en gewapende milities, in werkelijkheid betreft het een vredige controlepost waarrond zich vaak een plaatselijk marktje heeft ontwikkeld. De Malinese politie beschikt maar over een beperkt wagenpark, en als er patrouillewagens voorradig zijn wil dat niet altijd zeggen dat er ook geld in kas is om benzine van te betalen. De eigenlijke versperring bestaat uit een paar lege olietonnen, eventueel een slagboom, een politieagent en zijn assistent. De laatste is degene die, als er verkeer nadert, de slagboom bedient of de olieton wegrolt. Bijvoorbeeld voor de Suzuki Vitara van Raymond: een bescheiden doch, dankzij de airconditioning, zeer comfortabele ‘quatre-quatre’, zoals vierwielaangedreven terreinwagens hier liefdevol worden genoemd, vooral door degenen die er geen bezitten. Bij het passeren van het zoveelste road block stel ik voor er een foto van te maken. Raymond waarschuwt dat ik dat niet ongevraagd mag doen, zet de auto aan de kant van de weg en vraagt de jongeman die de slagboom bedient om toestemming. Voor een flesje Fanta is hij onze man. Zuigend aan mijn flesje prik loop ik naar de auto als ik iemand hoor roepen. Een tamelijk gezette man | |
[pagina 110]
| |
in legeruniform, die wel degelijk naar mij aan het schreeuwen is, buldert dat ik een foto gemaakt heb van een militair object. De tegenwerping dat er eerst toestemming is gevraagd, wordt weggehoond. Eerste maatregel die hij denkt te nemen: het fotorolletje confisqueren. Ik houd een digitale Canon Cyber-Shot met Zeisslens in mijn handen, een te duur toestel voor de prutsfotograaf die ik ben. Een weemakend gevoel in de onderbuik: in het verleden raakte ik al vaker camera's kwijt tijdens vakanties. Ik probeer zo schuldbewust mogelijk te kijken en daardoor de bullebak te pacificeren. Ik hoop opeens heel hevig nooit te hoeven ontdekken hoe een Malinese cel er van de binnenkant uitziet. We moeten onze paspoorten overhandigen. Mijn hand trilt zo hevig dat ik het identiteitsbewijs met het paarse kaftje maar in Raymonds handen duw, ondertussen overwegend om met 10.000 CFA de zaak ‘op te lossen’. En wat zou er gebeuren als we nu in de 110 auto springen en heel hard terugrijden naar de grens met Senegal? Gedrieën zitten we even later naast elkaar op een houten bankje in de schaduw van een baobab. We worden toegesproken, we worden terechtgewezen. De officier vraagt welk beroep Raymond eigenlijk uitoefent. Raymond antwoordt, naar waarheid, dat hij politieagent is. Een stilte, een bulderlach. De man roept uit dat ze dan ‘broeders’ zijn. Hij steekt zijn hand uit, die Raymond wil drukken, waarna de man zijn hand wegtrekt - om in dezelfde beweging alsnog de hand van Raymond te grijpen en die hartelijk te schudden: ‘On est des frères! On est des frères!’ Er is eigenlijk geen enkele reden om ons zo lang op te houden vanwege zo'n simpele foto, oordeelt hij. Opnieuw die bulderlach, de uitgestoken, de weggetrokken en de handenschuddende hand. Eenmaal terug in de koele Suzuki beloof ik mezelf de komende week de auto alleen nog te verlaten om de ‘salie climatisée’ van een betrouwbaar ogend hotel binnen te wandelen. Raymond legt ondertussen uit dat je in dit soort situaties beter geduldig blijft, dat je zeker niet meteen hoog van de toren moet blazen. Hij vertelt het verhaal van een Nederlandse diplomaat die op de luchthaven van Dakar werd aangesproken door een agent omdat hij verkeerd geparkeerd stond. Er volgde een woordenwisseling, die eindigde op het politiebureau van de hoofdstad. Een Nederlands spreekwoord luidt: wie het laatst lacht, lacht het best. Een telefoontje naar het hoofdcommissariaat de volgende dag zorgde ervoor dat de plichtsbewuste agent werd overgeplaatst naar een buitenpost langs de uitgestrekte, dorre, en niet altijd ongevaarlijke grens met buurland Mali. | |
[pagina 111]
| |
DioufDe eerste Afrikaan die ik in Dakar de hand schud heet Diouf, de negenentwintigjarige bewaker van het appartementencomplex waar Raymond en zijn vrouw Kiran wonen. Als nachtwaker verdient hij 80 euro per maand, daarvan gaan 35 euro op aan de huur van een woning (eigenlijk: kamer). 5 tot 10 euro schenkt Diouf aan zijn oude moeder; de rest, zo'n veertig euro, blijft over voor het onderhoud van zijn gezin, zijn vriendin en twee kinderen. Diouf werkt soms ook overdag. Met paard en wagen brengt hij geregeld pakketjes rond. Zo lukt het hem toch om wat geld opzij te leggen, dit omdat hij binnenkort graag met zijn vriendin in het huwelijk wil treden, ook in Senegal een kostbare aangelegenheid. Onlangs heeft Diouf een financiële tegenvaller moeten verwerken. Zijn neef had een koe op de markt gekocht, voor 200.000 CFA, zo'n 300 euro. De koe zou in termijnen worden afbetaald, wat wellicht geen probleem zou hebben gegeven als het beest melk zou hebben geleverd. Helaas voor de neef: na een dag stierf de koe. De neef ging terug naar de veehandelaar, maar die wilde niets weten van een niet-goed-geld-terug-regeling. Hij eiste het eerste deel van de reeks afbetalingen. De neef betaalde niet, dus ging de handelaar naar de politie, die de neef daarop arresteerde. De neef verdween achter de zogeheten ‘eerste deur’ van de gevangenis. Een verblijf in een Afrikaanse gevangenis schijnt geen pretje te zijn, maar de eerste deur bood toch nog perspectief. Mits er voldoende borg werd betaald, ging die eerste deur gewoon weer open. Gebeurde dat echter niet spoedig, dan verdween de verdachte achter de tweede deur. Dan moest de neef zich pas echt zorgen gaan maken. Diouf werd daarop aangesproken door zijn familieleden, die wisten dat hij, een nachtwaker, wat geld opzij gelegd had. Diouf had geen keus. Hij dokte de 200.000 CFA voor zijn neef, die zeer dankbaar was en beloofde dat hij het geld snel zou terugbetalen. Dat was al een jaar geleden. Van het geld had Diouf nog geen CFA teruggezien. Raymond gaat het goed af, het contact met Diouf en met Sonko, de bewaker voor overdag. Raymond lijkt de ideale ‘baas’ - vol belangstelling voor de mannen, hun familie, hun kinderen, hun gezondheid en ambities. Hij stelt zich meer als kameraad of grote broer op dan als opdrachtgever. Mij valt het contact met de mannen moeilijker. Ik voel me al opgelaten als ik met Italiaanse zonnebril op de neus het huis uit kom zetten en Diouf of Sonko in een hokje naast ingangspoort een dutje zie doen op een daartoe meegebrachte mat - als een wachthond, welbeschouwd. Gegeneerd ook als ik uit de airconditioned terreinwagen stap en de bewakers uit de buurt zitten samen gehurkt in de schaduw naast de muur een kopje thee te drinken. Hun armoede vind ik | |
[pagina 112]
| |
beschamend. Het maakt me verlegen en ik ben niet in staat die verlegenheid van me af te schudden. | |
Kanariegele badslippersAfrika is niet egalitair - dat blijkt al in het vliegtuig naar Dakar. De Boeing van SN Airlines maakt een ongeplande en naar mijn idee tamelijk hachelijke tussenlanding op de brede landingsbaan van Banjul, tevens uitvalsbasis voor de Space Shuttle in dit deel van de aarde. Een schoonmaakploeg komt aan boord: mannen in verwassen kleren met daarover hesjes in fluorescerende kleuren, sommigen onder hen op kanariegele badslippers. De schoonmakers worden niet louter genegeerd, zoals men in Europa pleegt te doen. Enkele Afrikaanse passagiers beginnen domweg te commanderen: de schoonmakers worden terechtgewezen als ze een rij stoelen dreigen over te slaan. In Dakar huur ik voor 4000 CFA een ligstoel op het afgezonderde strand van hotel Diorama, zodat ik niet elke 5 minuten word aangesproken of ik geroosterde pinda's wil kopen of massage behoef. Voor dat bedrag mag ik ook een drankje uitkiezen bij de bar van het zwembad, waar verreweg de meeste gasten, veelal blanken, plaats hebben genomen. Het hotelstrand, een strook van zo'n vijfhonderd meter, is zo goed als verlaten. Het ligt naast het publieke strand, dat niet veel groter zal zijn. Daar ziet het letterlijk zwart van de Afrikanen. Drie bewakers houden bij de overgang tussen het tjokvolle publieke strand en het lege privéstrand de wacht. Af en toe mag iemand passeren. Er blijken geen hekken nodig. | |
Het ongelukEen westerse delegatie is onderweg in het binnenland van Ivoorkust. Het is aardedonker. Dan horen de inzittenden een doffe klap. De auto blijkt een vrouw te hebben aangereden. De delegatie blijft in de auto zitten en weet zich al snel omringd door de lokale jeugd. De delegatie stuurt een taxi naar de nabijgelegen politiepost, waarna zij de reis voortzet. Een tweede anekdote: een jeep met toeristen is onderweg in Gambia. Het is rond de middag, kinderen komen aangelopen, bedelen om geld, snoepjes, pennen. De auto vertraagt, maar dan struikelt een van de kinderen, een meisje, dat voor de auto valt. Haar voet wordt overreden door de terreinwagen. Er breekt | |
[pagina 113]
| |
paniek uit onder de inzittenden van de auto. De bestuurder, een Afrikaan, grijpt in. Hij drukt het gaspedaal dieper in en geeft de dorpsbewoners het nakijken. Er schijnen goede redenen te zijn om in Afrika door te rijden na een ongeluk. Naar verluidt wordt een blanke die er betrokken is bij een ongeluk vaak als schuldige aangewezen. Het risico bestaat dat die blanke berooid, letterlijk uitgekleed, de plek des onheils verlaat. Bovendien heerst er op het platteland, zo wordt gezegd, veel bijgeloof. De blanke zou wel eens ontmaskerd kunnen worden als heks. Wat in Europa een ‘vluchtmisdrijf’ heet, mag dus in Afrika een verstandige keuze heten. Het leven van een Afrikaan staat in geen verhouding tot dat van een westerling. In de buurt van Dakar bezoek ik de finishplaats van Parijs-Dakar, het zogeheten Lac Rose. Het zou een roze weerschijn bezitten door de hoge concentratie zout in het water, maar ik merk vooral de modderige kleur op. Op het meer wordt zout gewonnen. Een loodzwaar karwei, waarbij de arbeiders, mannen en vrouwen, vanaf kano's met emmers naar de bodem moeten duiken, om later de opgedoken witte brij naar de vrachtwagens op het land te sjouwen. Die emmers wegen soms meer dan dertig kilo. In de nabije duinen worden ondertussen dolenthousiaste toeristen rondgereden in vierwielaangedreven vrachtwagens: de Parijs-Dakar experience. Je kunt ze aan de oevers van het meer nog horen schreeuwen. | |
De reisboekenschrijversReisboekenschrijvers leiden een parasitair bestaan. Ze tekenen vooral de verhalen van anderen op en lezen de boeken van reisboekenschrijvers die hen zijn voorgegaan. Ze trekken graag naar landstreken waar het niet helemaal pluis is en derhalve iets te beleven valt. Als er zich daadwerkelijk calamiteiten voordoen, dan tekenen ze dat vol verontwaardiging op - het liefst in het vliegtuig veilig op weg naar huis. Ik lees in Afrika Robert D. Kaplans Reis naar de einden der aarden (1997) en Paul Theroux' Dark Star Safari (2003). Theroux woonde in de jaren zestig een paar jaar in Malawi. Dat deed hij als lid van het Peace Corps, een vrijwilligers-organisatie die Amerikaanse jongeren uitzendt naar afgelegen en vooral arme hoeken van de aarde. Veertig jaar later wil hij terug om te kijken of en hoe het continent veranderd is. In het voorwoord schrijft hij: ‘All news out of Africa is bad. It made me want to go there, though not for the horror, the hot spots, | |
[pagina 114]
| |
the massacre- and earthquake stories you read in the newspapers’. Theroux bereist Afrika over de lengte, van Egypte naar Zuid-Afrika. Daarbij doet hij onder meer Soedan aan, waar hij met een stel Amerikaanse toeristen een open vrachtwagen met chauffeur chartert, naar eigen zeggen beloerd door allerhande wegpiraten die luisteren naar de angstwekkende naam ‘Shifta's’. Als je op zo'n reis niet beschoten wordt, zou je achteraf je geld moeten terugvragen. Aan het einde van zijn reis concludeert Theroux dat het continent veel meer vervallen is dan het Afrika dat hij kende; het is hongeriger, armer, pessimistischer, minder ontwikkeld en meer corrupt: ‘Africans, less esteemed than ever, seemed to me the most lied-to people on earth - manipulated by their government, burned by foreign experts, befooled by charities, and cheated every turn’. Als tot overmaat van ramp in Zuid-Afrika zijn koffer uit een bagagekluis wordt gejat, stelt de auteur cynisch vast dat ook hij nu ‘geafrikaniseerd’ is: bestolen en doodziek. Kaplan zet zich in de inleiding van zijn boek expliciet af tegen de (in zijn ogen vrijblijvende) reisboekenschrijvers als Paul Theroux. Hijzelf is een ‘reisjournalist’. Kaplan bezoekt begin jaren negentig West-Afrika om een heus paradigma te testen, namelijk dat van een komende wereldanarchie als gevolg van overbevolking en voedsel- en waterschaarste. Kaplan kiest niet de meest rustieke oorden: vanuit Ivoorkust reist hij naar Sierra-Leone en Liberia. Hij wil niets weten van de gangbare verklaringen voor de armoede in Afrika. De termen kolonialisme en neoliberalisme plaatst hij in zijn tekst steevast tussen aanhalingstekens. Hij stelt dat veel Aziatische landen, die toch ook in het verleden gekoloniseerd werden, het vandaag prima doen in de wereldeconomie. Vanuit Liberia, een land gesticht voor bevrijde Amerikaanse slaven die er al snel opnieuw de slavernij invoerden, vertelt Kaplan over de strijd tussen drie warlords, luisterend naar de namen Charles Taylor, Prince Johnson en Samuel Doe. De laatste werd in 1990 gevangen genomen en gemarteld door Johnson opdat hij het nummer van zijn geheime bankrekening zou onthullen: eerst werden zijn oren afgesneden, daarna volgden andere ledematen. De folteraars legden de marteling vast op een video die gretig aftrek vond in Liberia en omstreken - ook Kapuscinski bericht uitgebreid over deze martelvideo. Honderd jaar na Conrads Heart of Darkness wordt de ‘horror’ van donker Afrika kennelijk nog altijd verbeeld door de doodskreten van een beul. ‘Afrika is arm en verloederd omdat het klimaat geen ontwikkeling toelaat’. Kaplan zegt zich te willen hoeden voor een dergelijk biologisch determinisme en vraagt zich daarom af, progressiviteit veinzend: ‘Is geweld ook in veel koude streken niet alomtegenwoordig?’ Hij zoekt de oorzaak in de tribale junglecul- | |
[pagina 115]
| |
tuur van de landen in oorlog en reikt ook sociologische verklaringen aan. Wat Kaplan in West-Afrika opmerkt, zowel in oorlogsgebied als daarbuiten, zijn jongeren zonder opleiding en werk. Daarover schrijft hij in metaforische termen: ‘Ongebonden moleculen in een reactief mengsel dat elk moment kan ontvlammen’. | |
[pagina 116]
| |
De inbrekerIs Dakar crimineel? Je zou zeggen van niet. En dat ondanks het enorme verschil in welvaart tussen de kleine Afrikaanse elite, de westerse expats en de rest van de bevolking. Elke ochtend en avond trekt dezelfde file airconditioned auto's langs rijen van straatverkopers, die aan de kant van de weg hun sigaretten, telefoonkaarten, muggenrackets en schilderijtjes van negentiende-eeuwse Vlaamse dorpjes (sic) trachten te slijten. Geen van deze auto's wordt geplunderd, geroofd, in brand gestoken. Een halfjaar geleden werd er ingebroken in het huis van Raymond. Kiran was op dat moment alleen thuis. Ze lag al in bed toen de inbreker haar kamer passeerde. Ze werd wakker op het moment dat hij naakt op haar lag, een mes in zijn hand. Haar eerste reactie was hard te schreeuwen. De inbreker vluchtte weg via het dak. De buren werden gealarmeerd, en Diouf, die lag te slapen in zijn hokje (de dagbaan eiste zijn tol) kwam binnengestormd. Kiran belde de politie, maar die deelde mee niet te kunnen komen. Pas nadat Kiran beloofde dat ze de taxi zou betalen verschenen er agenten op de plek van het delict. Vingerafdrukken werden niet genomen, het mes van de inbreker pakten de agenten vast zonder daarbij eerst handschoenen aan te trekken. De agenten zeiden dat er speurhonden zouden komen, maar die belofte zou nooit worden nagekomen. De volgende dag deed Kiran aangifte op het politiekantoor. Daar zag ze een jongeman in een verhoorlokaal verdwijnen, en hoorde daarna geschreeuw. Na een kwartiertje werd de jongen weggeleid. Terwijl hij het bloed van zijn neus veegde, zei hij tegen Kiran, die hem geschrokken had aangekeken: ‘Ça va madame, ça va.’ Raymond deed later bij een hooggeplaatste collega navraag over de zaak. Die meldde dat als hem iets dergelijks was overkomen, de dader binnen 24 uur zou zijn gearresteerd. De dader? Nu ja, iemand die de misdaad zou hebben bekend. | |
De toeristenIn Mali rijd ik met Raymond tot waar de snelweg overgaat in een betonpad, tot waar het betonpad overgaat in een zandpad en tot waar het zandpad overgaat in een rotspad. In een dorpje aan de rand van een rotsmassief worden we gekoppeld aan een gids. Die stelt ons zijn ‘stagiaire’ voor, een jongen die net als hij Benjamin heet en die in de praktijk onze flessen water zal blijken te dragen. De Dogonvallei is antropologisch bijzonder gebied. Het Dogonvolk kent een unieke animistische cultuur, een complexe mythologie en produceert door verzamelaars hooggeschatte houten sculpturen en gebruiksvoorwerpen. Zo staat het toch in de Lonely Planet. Gids Benjamin houdt tijdens de voettocht af en toe halt om een cultureel weet je met ons te delen. Dan dreunt hij us een korte, moeilijk verstaanbare spreekbeurt op. Drie dagen lopen we over het rotsmassief, dalen af langs de dorpjes die zich in de kloven bevinden. We trekken door een exotisch openluchtmuseum - het Afrikamuseum in de bossen bij Nijmegen, maar dan bewoond door echte mensen. We zijn in het verleden beland: vrouwen staan met gebogen ruggen gierst te stampen, kindertjes willen allemaal onze hand vasthouden, geiten en kippen scharrelen tussen de huizen. Op de grens van het dorp staat een hutje waar de vrouwen verblijven als ze ongesteld zijn. Onder het lopen, het zweten, de zorgen om een blaar die zich heeft gevormd op mijn hiel omdat ik zo nodig een half uurtje zonder sokken wilde lopen, de gedachte aan het televisieprogramma van sbs 6, genaamd ‘Groeten uit de rimboe’. Nederlandse en Vlaamse gezinnen brengen een weekje door in ‘primitieve omstandigheden’. Een Hollandse vrouw heeft gezien hoe in een Ethiopisch dorpje een geit ritueel wordt geslacht, en roept uit tegen camera, man Ron en de kinderen Danny en Jordi: ‘Wat is dit een dom volk zeg! Sjonge jonge! Dat slaat helemaal nergens op!’ Op de plaatselijke markt in de vallei worden plastic bekers gierstbier verkocht, een brouwsel dat eruitziet als overgeefsel en in je mond gist van ranzigheid. Ook liggen er schapenbouten in de aanbieding, bedekt met een vacht aan vliegen - niemand doet moeite de beestjes weg te slaan. Tijdens de trektocht zie ik nog een beeld van Afrika dat ik kende van de televisie: kindertjes met bolle buikjes vanwege ondervoeding. Er lijkt hier weinig anders dan gierst te groeien, en van gierst alleen kun je niet leven. Van toeristen evenmin. Op een avond klimmen we tot hoog boven het dorp, waar de dorpsoudsten vanuit de zogeheten ‘toguna’ toezicht houden op de gang van zaken. Het plafond van de overlegruimte is er zo laag, meldt Benjamin, dat wie er van woede opspringt zijn hoofd stoot. Aangekomen zien we voor het eerst twee andere | |
[pagina 117]
| |
afritsbroektoeristen, bij wie de wijze mannen sigaretten hebben gebietst. Wat zouden we deze wijze mannen kunnen vragen? We zouden kunnen vragen waarom de meisjes in deze contreien besneden worden - een eufemisme voor genitale mutilatie. Een oude, wrede traditie. Zo zouden de meisjes getemd worden, zodat ze niet meer achter de mannen aanlopen. Wijze mannen hebben meerdere vrouwen. Sommige mannen, blijkt uit antropologisch onderzoek, dringen op de besnijdenis van hun toekomstige vrouw aan omdat zo'n nauwe, dichtgenaaide vagina beter zou neuken. Mijn enkel schrijnt hevig op de laatste avond in de Dogonvallei. De wond klopt zelfs. Benjamin verwijst me naar een groepje Franse artsen, die een kraamkliniek installeert in dit dorpje dat noch over stromend water noch over elektriciteit beschikt. De Fransen bieden uitkomst, dat wil zeggen compeed. De wond zal tijdens mijn vakantie niet meer genezen, er vormt zich zelfs geen korstje op. Daarvoor lijkt het gewoon te warm te zijn. En dus moet ik overdag in de hitte steeds een sok aanhouden, anders zitten er meteen twee, drie vliegen het wondvocht op te zuigen. | |
De Afrika-specialistenAfrika: van de koude oorlog naar de 21e eeuw (2002), geschreven door Roel van der Veen, beleidsmedewerker Buitenlandse Zaken in Den Haag, behandelt in de eerste hoofdstukken de recente geschiedenis van het continent. Het boek roept beelden op van het televisiejournaal uit de jaren tachtig: hongersnood en oorlog in Ethiopië, Oeganda, Angola, Mozambique, Tsjaad - waar niet eigenlijk? Afrika vormde het enige reële strijdtoneel van de Koude Oorlog. Omdat de V.S. en de U.S.S.R. het conflict niet direct konden beslechten, bevochten ze elkaar in Azië, Zuid-Amerika en vooral Afrika door financiële en militaire steun te verlenen aan ‘bevriende naties’. Met de val van de Muur veranderde er ook veel in Afrika. Oeganda, Mali, Eritrea, Ethiopië en, na het einde van het Apartheidsregime in 1990, Zuidelijk Afrika kenden economische en democratische vooruitgang. Tegelijk met deze renaissance ontstonden tal van nieuwe brandhaarden, waarbij soms hele staatsstructuren werden ontmanteld. Van der Veen noemt Somalië, Liberia, Siërra Leone, Kongo, Soedan en natuurlijk Rwanda. De auteur noemt de kolonisatie een van de belangrijkste oorzaken voor de economische achterstand van het continent. Bij de onafhankelijkheid in de jaren vijftig en zestig erfde een kleine Afrikaanse elite de macht van de blanke overheersers. Deze elite had weinig banden met de rest van de bevolking en | |
[pagina 118]
| |
kon niet terugvallen op eigen kapitaal. Ze was afhankelijk van de staat die ze bestuurde en die werd al snel voor eigen gewin aangewend. Een systeem van cliëntelisme ontstond. Machthebbers paaiden en dreigden de eigen bevolking, vaak militair en economisch ondersteund door westerse mogendheden die een vinger in de Afrikaanse pap wilden houden. De leiders van de dekolonisatie ontpopten zich tot autoritaire figuren, niet zelden dictators. Van der Veen is pessimistisch over de toekomst van Afrika en wijst op culturele factoren. De gewoonte om welvaart onder clangenoten te verdelen leidt tot een economische status quo. Het nut van ontwikkelingshulp lijkt hij te betwijfelen. Veel Afrikaanse NGO's hebben, aldus Van der Veen, een onduidelijk en sterk wisselend programma. Soms zijn ze alleen opgezet om geld en daarmee macht binnen te slepen. Van der Veen schrijft consequent in de verleden tijd, op een stellige manier, misschien naar het Foreign Affairs-voorbeeld van Kaplan. Het levert ambtelijk, schijnbaar objectief proza op. Het oordeel schuilt echter in de beschrijving: ‘Veel westerse financiers doorzagen deze geheime politieke en persoonlijke agenda van menig Afrikaanse NGO niet en lieten zich uit idealisme en onwetendheid voor hun karretje spannen’. Van der Veen reveleert een ontmoeting met een Afrikaanse delegatie, waar de speech die werd gegeven door de Afrikanen overeenkwam met het praatje dat een dag voordien werd voorgedragen bij een Amerikaanse subsidiënt. Alleen waren met een pen de prioriteiten van de Amerikanen (‘versterking van het bedrijfsleven’) vervangen door Nederlandse prioriteiten (‘plattelandsontwikkeling’, ‘verbetering positie van vrouwen’). Een geheel andere toon slaat Stephen Lewis aan in Afrika: liefdesverklaring aan een continent in doodsnood (2006). De Canadees Lewis werkte het grootste deel van zijn leven voor UNICEF, en was speciaal afgezant voor de VN in de strijd tegen aids in Afrika: ‘Ik moet toegeven dat de onveranderd benarde toestand van Afrika me in een staat van voortdurende woede brengt. Het is absoluut onnodig en volslagen gestoord om honderden miljoenen mensen op deze manier in de steek te laten’. Lewis houdt met name de herstructureringsprogramma's van de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds verantwoordelijk voor de huidige ellende. In de programma's zou een extreem fundamentalistisch economisch beleid (‘kapitalistisch stalinisme’) aan Afrikaanse landen zijn opgelegd, die daardoor niet meer in staat zijn de huidige aids-pandemie het hoofd te bieden. Van der Veen noemt diezelfde programma's in 2002 nuttig. De meest kwetsbare bevolkingsgroepen zouden er volgens hem zonder deze macro-economische aanpassingen vandaag de dag nog slechter aan toe zijn geweest. Tegenstanders van het IMF zouden volgens Van der Veen | |
[pagina 119]
| |
gefrustreerde socialisten zijn, die hun intellectuele energie na de val van de Muur richtten op de dreigende liberalisering van een continent dat nog niet verziekt was door het kapitalisme. Lewis schrijft, in tegenstelling tot Van der Veen, in de tegenwoordige tijd. Hij vertelt enthousiast over ‘gedenkwaardige ontmoetingen’, spreekt van ‘overweldigende persoonlijkheden’, en stelt vooral dat er heel veel meer geld nodig is om aids structureel te bestrijden. In Zambia is als gevolg van de ziekte 23 procent van de kinderen wees, in de toekomst waarschijnlijk 30 procent. In Swaziland zal over drie jaar 15 procent van de bevolking uit wezen bestaan. Lewis noemt de schuldkwijtschelding in Gleneagles (2005) een eerste stap in de goede richting, waar echter niet al te hard over gejuicht moet worden - Bob Geldof omschrijft hij als een ‘cheerleader’ van Tony Blair. Van de 294 miljard dollar schuld die Afrikaanse landen in de jaren zeventig, tachtig en negentig opbouwden, werd al 260 miljard terugbetaald. Door rente bedraagt het verschuldigde bedrag echter nog steeds 230 miljard dollar. Eerst zouden alle G8-landen maar eens moeten doen wat ze in Gleneagles beloofden: 0,7 procent van hun BNP aan ontwikkelingshulp spenderen. Lewis acht de kans daarop echter zeer gering. Daarnaast zouden Amerika en Europa snel moeten beginnen de landbouwsubsidie te verminderen teneinde de Afrikaanse export meer kansen te geven. Momenteel wordt een Europese koe voor ongeveer 2 dollar per dag gesubsidieerd. Zo'n 450 miljoen Afrikanen moeten dagelijks van minder dan 1 dollar leven. | |
De kolonialenDe laatste jaren wordt er in de media soms, bijvoorbeeld naar aanleiding van het boek van Van der Veen, opgeroepen om koloniale schuldcomplexen opzij te zetten en een andere houding ten opzichte van Afrika aan te nemen. Er wordt gezegd dat slavernij en kolonialisme de bewoners van het continent zelf amper bezighouden. We zouden beter de huidige Afrikaanse leiders aanspreken op de eigen verantwoordelijkheid in plaats van bang te zijn voor ons zogeheten eurocentrisme. Ons beeld van Afrika behoefde bijstelling. Je kunt je afvragen op wiens beeld van Afrika deze kritiek gericht is. Het beeld van de gemiddelde Belg of Nederlander? Tijdens de Congotentoonstelling in het Afrikamuseum vanTervuren, ter gelegenheid van 175 jaar België, stond er nog een opvallende uitleg bij een foto van het koloniale martelwerktuig, de chicotte, een zweep van zongedroogde, afgesneden nijlpaardhuid. De tentoonstelling informeerde dat dit instrument weliswaar ‘geassocieerd’ werd | |
[pagina 120]
| |
met het Belgische koloniale tijdperk, maar dat het al lang voor de komst van de Belgen door de inheemse bevolking zelf werd toegepast. Een statistische grafiek over de slaapziekte liet zien hoe het aantal besmettingen was gestegen na het vertrek van de Belgen uit Congo. Hochschild toont in De geest van Leopold II (1998) een ander beeld van de koloniale tijd. Hij stelt dat de bevolking van het stroomgebied van de Congorivier, indertijd door de Belgische koning zogenaamd bevrijd van ‘Arabische slavenhandelaren’, als gevolg van dwangarbeid, ondervoeding en ziektes, tussen 1880 en 1920 met ongeveer de helft is verminderd.Wat is kolonialisme? Die vraag zou eerst eens op een tentoonstelling of in een klaslokaal behandeld moeten worden. Leopold II liet vanaf 1879 de ontdekkingsreiziger (en reisboekenschrijver) Henry Morton Stanley verdragen afsluiten met de stamhoofden van het uitgestrekte gebied. Leopold nam een voorbeeld aan het wingewest van zijn noorderburen, het lucratieve Nederlands-Indië. Tegen de betaling van pakweg een lap stof per maand stond een stamhoofd niet alleen de soevereine rechten op het gebied af (namens zichzelf en zijn erfgenamen), maar verplichtte zich ook ‘door middel van arbeid of anderszins’ bij te dragen aan de toekomstige ontginning van het gebied. Hochschild noemt het woord ‘verdrag’ een eufemisme. Toen Leopold zijn privé-onderneming onder zware internationale druk aan de Belgische staat overdroeg, tegen betaling uiteraard, loeiden in Brussel op de koloniale kantoren in de Brederodestraat de ovens. De administratie werd verbrand. De nazi's zouden het niet anders gedaan hebben. De koloniale moordpartijen in Afrika beschouwt Sven Lundqvist in Exterminate All the Brutes (1996) als de aanloop naar de holocaust. Hochschild plaatst de kantekening dat België indertijd zo zwaar bekritiseerd werd door de internationale gemeenschap omdat het land een veilig, want politiek onschadelijk doelwit vormde voor de grootmachten Amerika en Engeland. | |
De liftersOp de weg van Bamako naar Dakar vraagt een militair bij een road block om een lift. Beleefd afwimpelen lukt niet meteen, dus neemt de soldaat samen met zijn collega plaats op de achterbank die, zoals hij terecht opmerkt, vrijwel leeg is. Daar blijven de twee 400 kilometer lang zitten. Ook twee Kalasjnikovs reizen mee; de automatische geweren staan tussen de benen van de soldaten te wiegen - als kamerplanten bij een verhuizing. Het eerste uur van de rit | |
[pagina 121]
| |
verwacht ik voortdurend de koude loop van een automatisch geweer in mijn nek te voelen. Maar er gebeurt niets, tot honderd kilometer voor onze eindbestemming die dag, het grensstadje Kayes, de Suzuki een lekke band krijgt. We stappen gevieren uit, de militair die ons de lift heeft gevraagd pakt meteen de kruk uit de handen van Raymond en begint de band te vervangen. Zijn collega kijkt toe. De zon gaat onder, de lucht kleurt hel oranje, de krekels beginnen zich te roeren. Vier mannen vervangen een band in een woeste en verlaten laagvlakte in het westen van Mali. De kalasjnikovs rusten ondertussen tegen een autoportier, weerkaatsen de stralen van de bloedrode zon. Een prachtig en onvergetelijk beeld van Afrika, maar ik waag het niet een foto te nemen. | |
Het genante deelIn Toubab Dialaw durf ik pas een duik in de zee te nemen als ik twee dorpsmeisjes in het diepe ontwaar. De kust is kennelijk veilig. Ze waden door de branding naar me toe, in doorweekt ondergoed, elf of twaalf jaar oude kinderen, met jonge meisjesborsten, een stralend witte glimlach. De golven spatten uiteen op hun smalle ruggetjes. Ze vragen of ik getrouwd ben. Ik lieg en antwoord bevestigend. Ze verliezen prompt hun interesse. Wie vandaag toevallig jong is in Afrika, hoopt binnenkort uit het continent te ontsnappen. En er zijn veel mensen jong in Afrika. In Mali is het geboortecijfer 7,3, in België is dat 1,6. In Bamako zie je bijna geen vrouw zonder een kind dat in doeken gewikkeld op haar rug bungelt, het hoofdje gebogen in een hoek waar elke Europese consultatiebureaumedewerker van zou gruwen. De helft van de Malinese bevolking is jonger dan 15 jaar. Ontsnappen uit Afrika gebeurde de laatste jaren, nadat de grenscontrole in het zuiden van Spanje werd opgevoerd, steeds vaker per boot. Eigenlijk gaat het om uit de kluiten gewassen kano's (pirogues). Ik heb in zo'n kano gezeten, samen met zeven leden van de expatgemeenschap van Dakar. Voor 5000 CFA werden we naar een klein eilandje voor de kust gebracht. De zee leek kalm van op het strand gezien, maar een oceaan kun je moeilijk overschatten. Het water sloeg al gauw over de randen van de kano heen, fototoestellen werden als baby's op schoot geklemd, er werd gegild, er werd angstig gelachen. We haalden de overkant zonder al te natte voeten. Bij aankomst bleek ‘ons’ eilandje al bezet door een club Amerikaanse highschoolstudentes en een groep adolescenten uit de kleine Libanese middenklasse van de stad. Met hen deelden we | |
[pagina 122]
| |
het strandje rond een lagune, waar we een picknick hielden met een fles rode wijn en twee buizen Pringles. Op de terugtocht, het strand van Dakar in zicht, waarschuwde een Nederlandse ambassadestagiare voor de volgende precaire situatie: ‘En nu komt het genante deel. Op dat propvolle strand moeten die Senegalezen nu een strook vrijmaken voor onze kano’. In de pirogues proberen Afrikaanse vluchtelingen de Canarische eilanden te bereiken omdat, eenmaal op Spaans grondgebied, ze niet meer kunnen worden teruggestuurd. Paspoorten hebben ze niet meegenomen, uitwisselingsverdragen zijn onbestaand. Westerse diplomaten hebben daarom de laatste tijd nogal wat druk uitgeoefend op de West-Afrikaanse landen. Afrikaanse leiders weten echter maar al te goed dat een vluchteling die erin slaagt fort Europa binnen te dringen, geld naar het thuisland zal sturen. Toch boeken de Europese diplomaten ‘successen’. Eerst werden de controles opgevoerd in Mauretanië, zodat vluchtelingen vanuit Senegal moesten vertrekken. Later werd de controle ook in Senegal strenger - een boot van de Spaanse kustwacht ligt in de haven van Dakar - zodat zelfs het nog zuidelijker gelegen Togo werd uitgekozen als vluchtbasis. In 2007 probeerden naar schatting 30.000 Afrikanen met een boot naar Europa te vluchten. Van hen verdronken er zo'n 6000. In Dakar gaat het verhaal dat je in Parijs alleen al als straatveger 800 euro per maand verdient. Bewaker Diouf informeerde eens bij Raymond of er in Nederland behoefte was aan koeienherders, want daar had hij wel wat ervaring in. | |
BamakoIn een buitenwijk van Bamako word ik uit mijn hotelkamer gelokt door de klanken van dampende soul en hiphop. Ik loop de straat op, van tegels, afwatering en verlichting voorzien, de verdienste van Aminata Traoré, oud-minister van cultuur, andersglobaliste en eigenaar van het hotel. In een zijstraat staan op tien meter van elkaar twee metershoge geluidboxen opgesteld. De zon gaat onder en kleurt de lemen muren goudgeel. Buurtbewoners staan drie rijen dik opgesteld rondom de boxen. Eerst geeft een groep jonge meisjes een dansshow weg, daarna is het de beurt aan een groep jochies, vervolgens treedt een groep oudere meisjes op en ten slotte komt een oudere jongen naar voren, die ook een Franstalig liefdesliedje playbackt met een van de oudere meisjes. Twee meisjes van een jaar of zeventien leiden de optredens in goede banen: ze scheppen orde door met een bosje twijgen te meppen op de benen van wie hen voor de voeten loopt. De dansers, sommige niet ouder dan tien, lijken de | |
[pagina 123]
| |
laatste moves uit de videoclips op MTV te kennen. De jongens en meisjes kunnen de competitie aan met leeftijdsgenoten in LA en Rio. Sterker: ze liggen er op voor. Bubbling lijkt kinderspel vergeleken met wat deze stadsjeugd hier laat zien. Dus dit Afrika, een gedroomde videoclip voor Michael Jackson, bestaat in werkelijkheid ook. | |
Het feestDe laatste avond in Afrika pik ik nog een uurtje mee van een feest. Plaats van handeling: de diplomatieke wijk van Dakar. De Nederlandse vice-consulwordt veertig. Blinkende terreinwagens langs de kant van de weg, twee Afrikaanse bewakers bij de poort. Binnen, bij het zwembad, een honderdtal uitgelaten, licht zwetende, veelal blanke mannen en vrouwen. Oranje versiering. Afrikaanse obers in witte, gesteven jasjes schenken statig maar tergend langzaam het Flag-bier in hoge limonadeglazen. Verbaasd over de locatie, maar vooral erg dorstig, ben ik even sprakeloos - een Amerikaanse vrouw spreekt me toe, ik versta haar niet, ze vraagt aan Raymond: ‘Does he speak English?’ Ik wissel juist adressen uit als het ‘Lang-zal-hij-leven’ uit de geluidsinstallatie klinkt, vrijwel meteen gevolgd door een luide knal. De muziek wordt stopgezet. Een Senegalese bediende blijkt dwars door de glazen schuifdeur te zijn gelopen. Men vindt het sneu voor het meisje, dat net iets te goed haar best heeft willen doen voor haar baas. Geschuifel, geroezemoes, het voorzichtige geklink van glazen, Raymond en Kiran brengen me naar het vliegveld, op twintig minuten rijden van het feestadres. Een rugzak vol met kleren die stinken naar zweet en antimuggenspray, een djembé, een geglazuurd bord en een elektrocutieracket rijker. Bij de ingang van de vliegtuighal negeer ik de aanwijzingen van een boomlange legerofficier met witte pet. Die Afrikanen kunnen me nog meer vertellen. Ik been de aankomsthal in, keer terug op mijn schreden als ik de vergissing bemerk en stap zwetend onder de ik-zei-het-toch-blik van de officier de vertrekhal in. Daar moet een laatste formulier worden ingevuld. Een man biedt aan dat voor me te doen. Bij het vakje ‘beroep’ vult hij, na mijn toelichting, ‘literatuurdocent’ in, en meldt spontaan dat ook hij graag leest - om in dezelfde adem nog te vragen of ik hem dan als dank een kleine bijdrage zou willen geven. Want dit was Afrika moest ik weten. Terug in het herfstige, heerlijk koele Brussel meldt Raymond vanuit Dakar dat het dienstmeisje met tamelijk zware snijwonden in het ziekenhuis is opgenomen. Het feest had nog tot in de vroege uurtjes geduurd. |
|