dan maar wel goed geschreven is, ‘indringend en intelligent en vol begrip en observatievermogen’. Misschien zou een dergelijke criticus in een stuk moeten melden dat hij uit is op persoonlijke wraak, een enkele keer gebeurt dat ook, wat volgens Vestdijk ‘de critiek dadelijk tot een hoger peil verheft, zij het ook niet tot het veelomstreden peil der “objectiviteit”’.
Hij onderscheidt vervolgens in hoofdlijnen twee soorten critici: de welwillende criticus, ‘bij wie het ressentiment overwonnen en overgecompenseerd is, dus niet meer merkbaar is, en de bijterige criticus die aan zijn ressentiment, hetzij als algemene karaktertrek, hetzij in de vorm ener speciale gebetenheid op zijn slachtoffers, de vrije teugel pleegt te laten’. Vaak is het laatste type afwijzend tegen alles wat met literatuur (en kunst) van dit moment te maken heeft, stelt hij treffend, omdat zij vindt dat er tegenwoordig nooit meer goede boeken geschreven worden. Misschien had hij erbij moeten zeggen dat sommige critici beide typen in zich verenigen. De ene keer zijn ze overdreven welwillend, als het een vriendje betreft, of een vorig werk uitermate gunstig is besproken, de andere keer overdreven kritisch, omdat ze nu eenmaal het werk van de betreffende schrijver uit gewoonte altijd niks vinden. Vestdijk onderscheidt nog een heel stel andere typen critici, zonder dat hij erg zijn best doet ze in zijn twee hoofdsoorten onder te brengen. Hij noemt nog de voorzichtig selecterende criticus die te koel en te onpersoonlijk is om welwillend te heten en te objectief om aan wraakgevoelens toe te geven. De bescheiden criticus die niet goed durft te zeggen wat hij denkt, de conventionele die zich verzet tegen alles wat nieuw is, de lichtzinnige die zomaar uit stompzinnigheid een flut stukje schrijft, de zwaarwichtige die liever geen slechte kritieken schrijft en zich verbergt achter diepzinnigheden en de vermoeide criticus die vindt dat er te veel gedrukt wordt en dat lezen moeilijker is dan schrijven.
Ik geloof niet dat je de verschillende critici in Nederland en België met dit soort typologieën serieus in kaart kunt brengen, je zou hoogstens enige accenten bij critici aan kunnen geven. Vestdijk is hier eerder ironisch dan verklarend. Je zou gemakkelijk allerlei soorten aan zijn typologie toe kunnen voegen: de verliefde criticus, de wetenschappelijke, de anglofobe, de pietluttige, de derridageoriënteerde, de vergeetachtige, etc. etc. Ik denk dat de typen die Vestdijk ons zo vrolijk en met sardonisch genoegen voorzet allemaal in de inborst van een en dezelfde criticus kunnen huizen. Het ligt er maar aan binnen welk retorisch systeem hij zijn ressentiment aan het oog wil onttrekken of juist op een onschuldig slachtoffer wil uitleven.
Vestdijk beschrijft tenslotte ‘als laatste en interessantste categorie’ de criticus ‘die zelf scheppend werk verricht en alleen bij wijze van bijverdienste critieken schrijft’. En hier krijgt zijn essay een persoonlijke inzet. Hij schreef zelf vele kritieken, die overigens nog maar mondjesmaat zijn uitgegeven. Het is de vraag of hij ze alleen voor het geld schreef, ik denk dat dit voor geen enkele criticus geldt die zelf scheppend werk maakt. Hij schreef vooral in het begin van zijn carrière veel kritieken, volgens biograaf Hazeu inderdaad hoofdzakelijk voor het