Jacob Groot
Manifest
_
De poëzie staat niet haaks op de werkelijkheid maar maakt er deel van uit, verruimt haar, gelooft in haar, door in zichzelf te geloven.
Ze weet, niet een schok van herkenning, dat ze poëzie is, en tot welke prijs. Daarom spitst ze zich toe op wat de bedoeling is: dat ze opstaat, ziet wat ze zegt, voorleest waar het niet op staat. ‘De natuur van het woord is dat het openbaart wat verborgen is’.
De bron boort de klank aan, de stem wordt vervoerd, opgenomen door een dieper begrip gaat ze zich, van binnen, te buiten, ontbreekt ze aan de wereld die ze beslaat maar niet aan haar ontbreekt, breekt ze door, verovert de afwezige die ze is, de poëzie in haar schoot, om op de wereld te komen.
Daardoor - door zich bloot te willen leggen, alsof ze in haar licht zit, bij haar herinneringen, bij haar tijd, de knieën bijeen maar de benen wijd, de rok omhoog maar de kleren aan, door op te staan, zich te spreiden, zich te buigen over zichzelf, haar buik vol in een spiegel onder zich neergelegd, haar lippen opgetuigd, met gewichten, uitgerekt, zich geopend voor zichzelf in haar weidsheid, nog een gewicht, aan haar buitenste, om haar binnenste heen, haar zale, nog een gewicht, blinkend, haar wangen rood van het ondersteboven kijken naar haar achterstevoren, haar neus opzij, haar vingers lolly's, haar heuvels vleugels, haar trossen los - komt ze neer op zichzelf weerkaatst in een plas als de kelder waaruit ze afdaalt naar de hemel die haar opveert, haar vlees in, om, tot haar bijou geslepen, door midden gesneden, buit in haar