Yang. Jaargang 31
(1995)– [tijdschrift] Yang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
Hans Baldung Grien, Aristoteles bereden door Phyllis (1513). Ontleend aan: Gilles Nézet, Erotica Universalis, Benedikt Taschen, 1994.
| |
[pagina 5]
| |
Erik Spinoy
| |
[pagina 6]
| |
fijnde en op den duur ook minder verfijnde gewaarwordingen, de strijd tegen de censuur en de verheimelijking van fysieke processen, Lady Cbatterley's Lover, de seksuele revolutie, libidinale filosofie, de verdediging van het publieke bestaansrecht van ‘perversies’ - kortom, de fata morgana van de bevrijde, in zijn zogezegde natuurstaat herstelde mens. Dé modus van de moderniteit is het project. De moderniteit is progressief, op de toekomst gericht. Het nagestreefde doel is echter paradoxaal genoeg een restauratie: de verwezenlijking van een natuurlijke samenleving, het opheffen van de aliënatie, de rehabilitatie van de ‘goede’ oorsprong - de ‘oervorm’, het ‘wezen’. Platonisme à l'envers! Postmoderniteit. Grote ontnuchtering. De ‘natuur’, de ‘oorsprong’ bestaan niet. Alles is geconstrueerd, artificieel, geproduceerd. Er is, zo volgt hieruit, geen lichaam à l'état naturel. Contingente, door een samenleving geproduceerde normen worden verinnerlijkt, ‘gepersonaliseerd’ en worden zo integrerend deel van de fysiek. Het lichaam is altijd al opgenomen in de cultuur. Vermeend unieke en hoogst individuele gedragingen dragen in werkelijkheid het onuitwisbare imprint van het sociale en het historische. Een volstrekt idyllische, niet-repressieve (natuurlijke, oorspronkelijke) samenleving is gedoemd om een idee te blijven - een concept waarvan het object nooit werkelijkheid kan worden. Het verlies van (het denken over) het lichaam als ongerepte oorsprong en ‘natuurlijk’, spontaan gegeven (‘donné’) kan helpen verklaren waarom het in deze tijd, die het lichaam publieker heeft gemaakt dan het in lang is geweest, nog nooit zo onwerkelijk heeft geleken. De onwankelbare zekerheden waarover we met betrekking tot het lichaam dachten te kunnen beschikken, dreigen het te begeven. Dat is onder meer het gevolg van technologische ontwikkelingen die bijdragen tot de beheersing van het lichaam. Het lichaam hoeft niet langer geaccepteerd te worden zoals het gegeven wordt: het kan in alsmaar toenemende mate gemaakt of op zijn minst uitermate professioneel vermaakt worden. ‘Natuurlijke’ grenzen blijken steeds verder verschoven te kunnen worden. De biomedische wetenschappen spelen voor God. Prematuren worden op miraculeuze wijze in leven gehouden, foetussen uit de baarmoeder gehaald en weer teruggeplaatst, kleinere en grotere misvormingen welhaast ab ovo voorkomen of gecorrigeerd. De ouderdom wordt steeds langer uitgesteld. De levensverwachting neemt met elke generatie toe. Maagden, lesbiennes en oma's worden mama's. Transplantaties, implantaties - pacemakers, plastic botten en heupgewrichten, ballonnetjes in de aders, vernuftige prothesen, noem maar op. Daarnaast dringt het steeds meer tot ons door dat wat we met betrekking tot het lichaam ‘vanzelfsprekend’ en natuurlijk waanden, vaak in hoge mate ‘cultureel’ - sociaal en historisch bepaald - is. Het bezit van een (on)verzorgd, (on)welgevormd, (on)welopgevoed, (on)opgeleid lijf hangt doorgaans samen met factoren als klasse, geslacht en etnische achtergrond. Gender is een hachelijke zaak, en de visies erop wisselen met de sociale en historische context. De idee dat het lichaam een gesloten entiteit is, blijkt bij nader toezien relatief modern en staat in contrast met archaïsche, ‘open’ opvattingen van het lichaam. S/M en voyeurisme worden door onderzoek ontmaskerd als produkten van de Moderniteit.Ga naar eind1. Smaak - van eten over mode tot kunst - blijkt in sterke mate bepaald door opvoeding, sociale conventies en economische context. De verschillende appreciaties van lichaamsprocessen als spugen en boeren in archaïsche en moderne, oosterse en westerse culturen. Divergente lichaamsidealen. De dikke Rubens-vrouwen versus de onechte, geretoucheerde schoonheid van de hedendaagse mannequin of soap-ster. Het Schwarzenegger-lijf versus een voorname intellectuele bleekheid en tengerheid. Lichaamscultuur of de opzettelijke beschadiging van de Tempel Gods. De depreciatie, respectievelijk verafgoding van de gebronsde huid. De cultus van tegenover de weerzin voor ‘genotmiddelen’ als tabak, alcohol, absinth, hasj. Etcetera. | |
Naturisme en culturalismeHet zoëven geëvoceerde discours heeft, door zijn ontluisterende en ontnuchterende kracht, veel aantrekkelijks. Het bevestigt en articuleert de postmoderne ervaring dat het lichaam en zijn gevoelens, gedragingen en gewoonten tot op grote hoogte geproduceerd zijn en daardoor, anders dan de traditionele lichaamsmythen laten geloven, in hoge mate een artificieel en arbitrair karakter hebben. Wie dit op onze dagen probeert te ontkennen, heeft daar doorgaans weinig zuivere motieven voor: hij/zij probeert de in zijn ogen juiste gedragingen, morele conventies, goede smaak als natuur voor te stellen en daarmee zijn aanspraken op veralgemening van zijn eigen impliciete normen te legitimeren. Hij probeert, kortom, zijn ideologie - die doorgaans de dominante ideologie is - en daardoor gelegitimeerde ongelijkheden te verhullen: ‘Alle macht verheimelijkt zijn ideologie.’Ga naar eind2. Het genoemde vertoog voedt, terecht, het wantrouwen tegen elk beroep op de prerationele raadgevingen van de politiek-maatschappelijke common sense, zoals het ook - en al even terecht - de ‘vanzelfsprekendheid’ van morele en esthetische oordelen in twijfel trekt. Het vormt in die zin een noodzakelijke voortzetting en radicalisering van het moderne ethos, dat dogma's en vooroordelen kritisch bestrijdt | |
[pagina 7]
| |
met de middelen van de vrije discussie, de opdringerige bevraging, het beargumenteerde wantrouwen en de lucide demystificatie. Dit discours heeft echter ook zijn grenzen. Het lijkt me des te belangrijker om aan die grenzen te herinneren nu het zich - in het bijzonder in het domein van de cultuurwetenschappen - tot een soort van nieuwe doxa dreigt te ontwikkelen. Eén (typerend) voorbeeld onder vele is de prospectustekst van het boek Sexuality and Gender in Early Modern Europe. Institutions, Texts and ImagesGa naar eind3.: ‘Deze verkenning van seksualiteit en genus in de kunst en de literatuur van de renaissance gaat uit van een veronderstelling die een generatie geleden ondenkbaar zou hebben geleken: dat “natuurlijke” fenomenen als seksualiteit, genus en subjectiviteit geconstrueerd zijn veeleer dan in wezen biologisch of onveranderlijk.’ De shift die hier wordt gethematiseerd, is de verschuiving van moderniteit naar postmoderniteit. Hij verwijst direct naar hét postmoderne vooroordeel, dat - met de woorden van Jennifer Wicke - kan worden geformuleerd als: ‘there is nothing outside representation.’Ga naar eind4. Er is geen lichaam buiten het beeld van het lichaam. Postmoderniteit: wantrouwen van de natuur, de oorsprong, de ‘authenticiteit’. Maar moet dit wantrouwen niet zélf gewantrouwd worden? Is het niet zelf een symptoom van het oude westerse wantrouwen tegenover en verlangen naar beheersing van het betekenisloze, onredelijke, waanzinnige lichaam? Het lichaam als uitsluitend produkt van een historisch contingente orde is immers een lichaam dat zich niet onttrekt aan de greep van onze kennis en bijgevolg ook niet aan pogingen om het te beheersen. Dit lichaam leent zich met andere woorden tot - cynische of kritische - vormen van manipulatie. Kent men het lichaam zoals het hier en nu wordt geproduceerd, dan kan men met die kennis, nuchter en cynisch, zijn voordeel doen en carrière maken in het conformisme, bij voorbeeld door de collaboratie aan het verspreiden en voorhouden van de dominante lichaamsbeelden, of door de exploitatie van het verlangen naar de emulatie van een dominant lichaamsideaal of ‘goede’ gedragingen. Of men kan, kritisch en geëngageerd, proberen om in het producerende systeem in te grijpen en alternatieve, onderdrukte lichaamsbeelden ingang te doen vinden. Een dergelijke ambitie motiveert bij voorbeeld veel van de marxistische en feministische kritiek die zich met de studie van het geproduceerde lichaam inlaat. Inmiddels werkt het contemporaine spreken over het lichaam als produkt van machtsverhoudingen, organisatievormen, historische en sociopolitieke contexten de subjectieve ervaring van de verdwijning, onteigening en ontwerkelijking van het lichaam alleen maar in de hand. Het ‘sociaal constructionisme’ verdringt het ahistorische, asociale, puur biologische lichaam. Negeert het primaire, het affect, het betekenisloze, het libidinale, het instinctieve. Ontkent het lichaam als natuur. Aan deze verdringing moet worden herinnerd. Er klinken de laatste tijd trouwens wel meer stemmen in deze zin. Zo schrijft de socioloog Chris Shilling: ‘Sociale relaties hebben in haast elk opzicht een diepgaande invloed op de ontwikkeling van onze lichamen - op hun omvang en vorm, op de wijze waarop we horen, voelen, ruiken en denken..., maar lichamen kunnen door deze relaties niet simpelweg worden “wegverklaard”.’Ga naar eind5. Dit betekent dan weer niet dat men kan doen alsof het sociaal-historische er niet is. Het lichaam doet zich nooit anders aan ons voor dan in zijn intieme verwevenheid van het ‘primaire’ met het ‘secundaire’. Het gegevene wordt direct en onophoudelijk gevormd - versteld, gecultiveerd, bewerkt, betekend. We krijgen het in zijn ‘natuurstaat’ inderdaad nooit te zien. Geen enkele reductie slaagt erin om het te recupereren of te reconstrueren. Het blijft hors scène. Maar om vorm te kunnen geven, moet een ‘vormeloze’ materie ten minste voorondersteld zijn - een materie die gegeven wordt en het vormgevingsproces grenzen oplegt. Zo waarschuwt Jennifer Wicke voor de constructie van seksualiteit als ‘een pure “sociale fictie”.’Ga naar eind6. Seksualiteit is altijd ook ‘natuur’, zij het - en deze toevoeging is wezenlijk - ‘niet in de vorm van een “natuurlijke” seksualiteit, maar als een determinant en begrenzing van alle menselijk bestaan.’Ga naar eind7. Het lijkt wel de verborgen droom van de genoemde ‘social historians’ om deze begrenzing - en daarmee ook de afhankelijkheid van wat gegeven wordt - te elimineren of op zijn minst te verdringen, ongeveer zoals de meesten onder ons, bijgestaan door cosmetica en geavanceerde geneeskunde, de ultieme limiet van het geïncarneerde bestaan proberen te loochenen of op een ‘veilige’ afstand te houden. Volgens Lyotard is dit streven om zich van de afhankelijkheid van het gegevene te emanciperen, kenmerkend voor de ontologische hybris van het westerse denken sinds de moderniteit: ‘Zichzelf de regel van het weten geven, de wet van het willen en de beheersing van de gevoelens. Zal geëmancipeerd zijn die enkel aan zichzelf nog iets verschuldigd is. Bevrijd van alle schuld tegenover het andere. Gedenatureerd, als men onder natuur een oorspronkelijke onteigening verstaat.’Ga naar eind8.. Geheime utopie: zal niets gegeven zijn dat ik niet eerst zelf heb gewild. Zal niets nog ‘natuur’ zijn. Het vertoog dat het lichaam tot cultuur reduceert, als postmoderne (posthumanistische) modificatie van deze utopie? Inmiddels is het duidelijk dat het spreken over het lichaam zich tussen twee extremen beweegt, afhankelijk van het feit of het de nadruk legt op het primaire, dan wel op het secundaire - de natuur of de cultuur, het gege- | |
[pagina 8]
| |
vene of het geproduceerde, het betekenisloze dan wel het met betekenis doordrenkte. Op grond hiervan onderscheidt Dirk Lauwaert, in een artikel over naaktfotografie, twee kampen - de naturisten en de culturalisten: ‘De naturist gaat ervan uit dat de mens (de echte!) naakt is, dat kleding die waarheid verbergt en vervangt door een culturele leugen. De culturalisten daarentegen situeren het wezen van de mens in zijn onnatuurlijke betekening van alles: de mens is geen bloot natuurwezen, maar een tekenend en betekenend wezen. De mens, misschien wel naakt geboren, wordt meteen in stof gewikkeld en komt daar nooitmeer uit.’Ga naar eind9. | |
Het lichaam en de kunstDe kwestie van het lichaam en de (on)natuurlijkheid ervan is voor de kunst een uitermate centrale kwestie. De kunst is een van de geprivilegieerde domeinen van de esthetische gevoelens. Zij wordt geconstitueerd door objecten die gevoelens - van het schone, het verhevene - veroorzaken en dus ‘iets met het lichaam doen’. Preciezer nog: dát ze iets met het lichaam doen, is wat hen tot kunst maakt. Maar andermaal: er is niet zoiets als een ongerept, natuurlijk lichaam. Het esthetische oordeel over een kunstwerk wordt, tot op zeer grote hoogte, mede bepaald door verinnerlijkte, in het lichaam en dus ook in het gevoel gegrifte kennis, normen en waarden - en bijgevolg door de ‘bredere representationele context en de bijzondere recreationele, opvoedkundige of sociale context waarin het wordt gerecipieerd.’Ga naar eind10. Elk esthetisch oordeel bevat altijd ook een ideologische component - getuigt van een politieke, maatschappelijke, morele, culturele en/of artistieke vooringenomenheid. Ook hier kan de kritische activiteit die de op het eerste gezicht natuurlijke, ‘vanzelfsprekend’ geworden a priori's aan het licht brengt en articuleert, niet genoeg geprezen worden. Tegelijk houdt deze praxis het gevaar in dat het esthetisch oordeel zou worden gereduceerd tot het uitsluitende produkt van culturele dressuur - een oordeel dat ‘in werkelijkheid’ en ‘in wezen’ niet meer is dan een ideologisch oordeel qui s'ignore. Zoals het lichaam nooit enkel en alleen cultuur is, zo is ook de fysieke respons op een object die de grondslag vormt van het esthetisch oordeel nooit uitsluitend het produkt van een amalgaam van geïnterioriseerde normen en waarden, maar ook altijd gedeeltelijk een primair, verder niet tot betekenis te brengen aangedaan worden door klank, kleur, lijn, ritme - kortom: door vorm. Ook in het esthetisch oordeel zijn natuur en cultuur, het primaire en het gepersonaliseerde, het biologische en het sociale intiem met elkaar verweven en in de praktijk nooit helemaal uit elkaar te houden. Het is niet toevallig dat de vroegste geschriften van de esthetica als zelfstandige discipline - die van Burke en Kant, bij voorbeeld - tot de slotsom komen dat het esthetisch oordeel zowel door de natuurlijke predispositie als door culturele a priori's wordt bepaald. Typerend voor hun moderne bias is dan wel dat ze de natuurlijke component privilegiëren en trachten te isoleren, omdat naar hun overtuiging het ‘natuurlijke’ esthetische oordeel - zij het dan enkel op een subjectieve wijze - noodzakelijk en algemeen is, en het door culturele factoren bepaalde oordeel al te zeer door contingentie en wisselvalligheid wordt gekenmerkt. Het is de tendens van onze postmoderniteit om de verhoudingen om te keren - een omkering die soms zozeer geradicaliseerd wordt dat ze de grote ontdekking van de moderne esthetica en de moderne kunst dreigt te verdringen. De ontdekking, namelijk, dat het esthetische oordeel als natuur bepaald wordt door de directe, ongemedieerde reflectie van vormen in het gevoel. De voorafgaande bedenkingen wettigen dan ook een dubbel wantrouwen. Enerzijds een wantrouwen tegenover alle beweringen die het oordeel over de kunst uitsluitend aan het verder niet gekritiseerde gevoel willen overlaten. Dergelijke beweringen negeren al dan niet doelbewust de cultureel-ideologische component van kunst en het oordeel over kunst. Ze bepleiten de zaak van een ‘vanzelfsprekende’, ‘viscerale’ kunst - een kunst die verder geen reflectie behoeft - of van een louter formalistische kunst. In het eerste geval worden de verinnerlijkte normen onkritisch tot ‘natuur’ uitgeroepen en niet verder ter discussie gesteld. In het tweede geval wordt de culturele verwevenheid van het kunstwerk genegeerd. Anderzijds echter ook een wantrouwen tegenover de tendens om het kunstwerk en het oordeel erover te reduceren tot de exponenten van impliciete, vaak zelfs in het onderbewuste verzonken waarden- en normensystemen. Deze tendens leidt tot een doorgedreven relativisme, dat het aandeel van de primaire fysieke reactie op het kunstwerk in de vorming van het esthetisch oordeel ontkent en zo dit oordeel van elke aanspraak op algemeenheid en noodzakelijkheid - of wellicht preciezer: intersubjectiviteit, pre-subjectiviteit - berooft. Ook hier kan men zich afvragen of en in hoeverre deze verdringing van het primaire ‘affect’ gemotiveerd wordt door de weigering afhankelijk te zijn van wat ons gegeven wordt en wat we zelf zijn als ‘gegevenheid’ - ‘dat angstaanjagende deel van ons waarover wij geen enkele zeggenschap hebben.’Ga naar eind11. Zodra een fysieke reactie ‘ontmaskerd’ wordt als het pure produkt van een historischsociale context, wordt ze gereïntegreerd in het domein van kennis en concept en leent ze zich bijgevolg ook zonder meer tot beheersing en | |
[pagina 9]
| |
manipulatie - is ze restloos maakbaar. Maar meteen is ook het lichaam in zijn betekenisloosheid, onbegrijpelijkheid en oncontroleerbaarheid - het ondenkbare, aan alle representatie ontsnappende, ‘hysterische’ lichaam - aan de vergetelheid prijsgegeven. Wat hier ook van zij, duidelijk is alvast dat ook de opinies over het esthetische oordeel oscilleren tussen ‘naturisme’ en ‘culturalisme’. Vaak kunnen naturistische en culturalistische vooronderstellingen trouwens in het werk van éénzelfde auteur worden aangetroffen. Zo formuleert de Britse fotografe Grace Lau in een opstel over haar werk de culturalistische gemeenplaats: ‘De daad van het kijken vindt plaats in een complex en dynamisch web van sociale regels en sociaal gedrag.’Ga naar eind12. Maar even verderop eist ze heel naturistisch dat het kunstwerk gemotiveerd zou zijn door het primaire gevoel - ‘door onze gut feelings.’Ga naar eind13. Voor de ‘naturisten’ is het esthetische oordeel altijd verbonden met een subjectieve aanspraak op algemeenheid en noodzakelijkheid, die gefundeerd is op de onuitgesproken en volstrekt niet aantoonbare vooronderstelling van een esthetische, prerationele sensus communis die bij alle mensen aanwezig wordt geacht. De ‘culturalisten’ beklemtonen daarentegen de contextafhankelijkheid en daarmee ook de gesitueerdheid en wisselvalligheid van het esthetisch oordeel. Rond de namen en werken van kunstenaars en stromingen vinden onophoudelijk heftige schermutselingen plaats. Die schermutselingen zijn echter niet allemaal van dezelfde aard. Zo kunnen ze het gevolg zijn van botsingen tussen impliciete waarden- en normensystemen. Een kunstwerk kan, vaak zonder dat het met zoveel woorden wordt gezegd, als machistisch, yup, pornografisch, kritisch, moeilijk, obscurantistisch, kleinburgerlijk, experimenteel, cerebraal, braaf, artificieel of als nog wat anders worden ervaren en om die reden worden afgewezen of juist geprezen. Maar er is ook nog een ander soort schermutseling denkbaar: tussen een kritiek die zich - al dan niet stilzwijgend, al dan niet bewust - uitsluitend van normen bedient, en een kritiek die zich daarnaast ook nadrukkelijk openstelt voor en haar oordeel mede afhankelijk maakt van de primaire fysieke reactie op het materiële van het kunstwerk. Een goed voorbeeld van een dergelijke kritiek vormt een recent essay van Wendy Lesser over de naakten van Degas.Ga naar eind14. In dat opstel verzet Lesser zich tegen een reductie van deze schilderijen tot hun al dan niet vermeend misogyne, burgerlijke en/of pornografische karakter en vestigt ze de aandacht op de ervaring van het primair sensuele, uitermate visuele én tactiele karakter van hun factuur. Daarmee bepleit ze de rechten van een elementaire esthetisch-emotionele omgang met en beoordeling van kunst (het biologische), zonder daarom de massieve contextuele inkapseling van het esthetische oordeel (het sociaal-historische) te negeren. | |
Het hippe lichaam‘Het lichaam’ is in de mode. Nooit is wat voorheen obsceen (off scene) was, zozeer on scene geweest als op onze dagen: ‘Het lichaam is niet langer meer iets wat je verstopt maar wat je toont, alsof het te allen tijde open en beschikbaar is... Het lichaam is in de westerse cultuur een openbaar lichaam geworden, zo openbaar dat het nauwelijks nog intimiteit lijkt te verdragen.’Ga naar eind15. Deze fascinatie voor het lichaam zal, onder meer, wel te maken hebben met het nog steeds accelererende proces van ‘ontwikkeling’ dat samenleving en technologie in een uitputtende permanente staat van omwenteling houdt en elke vanzelfsprekendheid, elk geloof, elke overtuiging en daarmee ook elke gemeenschapszin verteert. De wanhopige omhelzing van het vlees als een strategische terugtocht, back to basics? Het lichaam als laatste bron van gemeenschap en balustrade aan de rand van het in de diepte suizende niets? Vergeefs, illusoir. Want ook de verhoopte fester Burg van het lijf is door de vernietsing aangetast. De ervaring is dat het lichaam in hoge mate vervluchtigt, oplost, instabiel wordt en aan ‘werkelijkheid’ verliest - dat men bij god niet meer weet wat nu juist een/het lichaam is, dat lijf en hulpmiddelen onontwarbaar in elkaar verstrengeld raken, dat de ‘normale’ gevoeligheid en zintuiglijkheid in een algemene verdoving zijn verzonken en enkel nog (soms, misschien) door ‘extreme fenomenen’ uit hun lethargie kunnen worden gewekt. En meer dan ooit lijkt het ongrijpbaar voor het begrip, opgelost als het is in wolken van onderling onverzoenbare metaforen en niet op te lossen ambivalenties. Natuur of cultuur? Orgaan of prothese? Noodlot of nuttigheidsmachine? Inferieur of superieur? Gedifferentieerd naar geslacht of androgyn, transsexueel? In dit speciale nummer van Yang wordt niet geprobeerd om deze ambivalenties te smoren en één perspectief uit de grote diversiteit aan benaderingen van het lichaam te privilegiëren. Dit nummer presenteert bewust een polyfonie, een geheel van elkaar aanvullende, soms ook elkaar tegensprekende stemmen. In deze polyfonie schemeren dan hopelijk de contouren van een veelkantige en genuanceerde positie - of beter nog: van een flexibel, zichzelf bevragend, voortdurend in staat van reorganisatie verkerend denken, dat wellicht nog het beste dat ongrijpbare, ondenkbare lichaam recht laat wedervaren. |
|