[Vervolg Reservaat]
Adorno-als- haasje.
pelijke etikettering niet meer werkzaam zou zijn en waarin men zich in reserve houdt. Deze paradoxale aporie verklaart waarom Adorno uithaalt naar ‘intellectuelen’, ‘filosofen’ en ‘dialectici’ - geuzennamen waarmee de kritische intellectueel vroeger nog iets dacht te kunnen beginnen.
Hyperconsequent hanteert Adorno bij de afbakening van die vreemde kritische zone zijn eigen analyse van hedendaags consumentengedrag. De consument functioneert niet meer volgens het gedragsmodel van stimulus en respons, dat nog een reactie veronderstelt. De nieuwe laat-kapitalistische consument functioneert volgens ‘geprepareerde’ gedragspatronen. Hij gedraagt zich louter projectief, zoekt en vindt in alles en nog wat ‘prikkels’ die daarmee dus niet meer als externe prikkels kunnen worden geïnterpreteerd zoals de behaviorist nog dacht. Adorno spreekt over ‘een model voor reactiepatronen betreffende niet voorhanden zijnde prikkels’. Ook intellectuelen en filosofen verworden in zo'n warenwereld tot intellectuele consumenten van voorgevormde reactiepatronen waardoor hun onderzoek slechts vindt wat ze al verwachtten. Hoe dan nog aan de alomtegenwoordige etiketten en aan de voorgevormde nissen te ontsnappen?
Deze aporie verklaart het troosteloze gebrek aan frivoliteit in Adorno's werk. In een totale maatschappij is elk fragment - een kritisch persoon bijvoorbeeld - al bij voorbaat getotaliseerd en geïntegreerd. In zo'n totale orde vormt ironie geen subtiele, vreedzame manier van verset meer. Negentiende-eeuwse romantici dachten nog van wel, Adorno weet inmiddels beter - ‘Hoop is er het eerst bij de troostelozen.’ Nu wordt aan troosteloze melancholie met betrekking tot een als verstard en verdinglijkt dodenmasker beschouwd object een uitdrukkelijk positieve, prikkelende functie toegedacht. Ook het Amerikaanse pragmatisme van Peirce en Dewey - dat hij, gezien de overeenkomsten tussen pragmatisme en kritische theorie, net als zijn Amerikaanse lotgenoot Horkheimer in diens Kritik der instrumentellen Vernunft nogal onrechtvaardig behandelde - interpreteerde tegenslag als voedingsbodem voor onze kritische zin. Adorno volgt deze gedachte en poneert op een bijna a-dialectische, apodictische manier dat ‘de Rede het slechts in vertwijfeling en onmatigheid kan uithouden; ze heeft behoefte aan het absurde om niet ten onder te gaan aan de objectieve waanzin.’ In dit perspectief vormt intellectuele arbeid in een verdinglijkte maatschappij altijd ‘een desperaat probleem’. Tegelijk noemt Adorno hoop ‘teder en vreesachtig’.
De criticus is dus een bij uitstek kwetsbaar wezen dat, juist omdat hij in een vijandige wereld van schijn-positiviteiten radeloos is, deze wereld toch in al haar gespletenheid kan proberen te begrijpen. Hierop doelde ik met mijn opmerking over de door Adorno zelf geconstrueerde aporie - die uitwegloze en dus bedreigende toestand. Aversie tegen geweld brengt hem er tenslotte toe om de criticus het gedrag van de angsthaas ten voorbeeld te stellen die zich, hoewel niet geraakt door het schot, voor dood laat neervallen om dan net op tijd weg te rennen wanneer jager of hond hem wil op komen rapen. Inderdaad blikt op een foto die vlak na zijn verrek vanuit New York naar de West Coast is gemaakt, de vereenzamende Adorno over zijn schouder de camera in - met de verschrikte ogen van een haas die geen onderscheid meer kan maken tussen een schot uit een geweerloop en het klikken van de sluiter van de toestellens - klaar om zich tot zu stellen... Hij lijkt een beetje op die primitieven, wier houding ik trouwens deel, bang als ze zijn dat bij het nemen van de foto hun ziel in de afbeelding verdwijnt, zoals Adorno er wellicht bang voor was dat de zijne in fotovorm zou gaan circuleren.
Dat het lastig is om onderscheid te maken tussen een wanhopige Adorno en de desperado's van de Rote Armee Fraktion, is de ironie van het noodlot van elk tot op de grenzen van de bruikbaarheid opgerekt begrip. Adorno inspireerde immers met zijn notities over ‘repressieve tolerantie’ deze terroristen vijfentwintig jaar later tot hun gewelddadige wanhoopsonderneming. De opvallende equivalentie tussen de wanhopige eenzaamheid van beiden springt in het oog. Schreef Edgar Al-