[Vervolg Reservaat]
kelde begrip ‘Organische samenstelling van het kapitaal’, dat staat voor de bijzondere kapitalistische verbinding van machinerie en arbeidskracht. Een deel van onze individualiteit ziet zichzelf nog als levend doel-op-zich. Dit deel verliest het echter in deze nieuwe ‘persoon’ van het andere deel dat zichzelf ervaart als louter instrument in volstrekt geroutiniseerde produktieprocessen. In dergelijke routineuze handelingen met een veelal korte cyclus vallen daad en aandacht samen en sterft de kritische, afstandelijke ervaring. Ervaring ‘verdort’ - een metafoor waarmee Adorno aangeeft dat mensen hun vermogen verliezen om over de horizon van het directe hier en nu heen te kijken, achterom zowel als vooruit de toekomst in.
Ook het Ik ondergaat dus de perfide invloed van de warenproduktie - het wordt tot een ding onder dingen. Terwijl voorheen zelfbewustzijn het besef was van de eigen kwaliteiten, van de eigen bijzonderheid en van het eigen ontwikkelingsvermogen verwordt dit, door de in Amerika schrijvende Adorno met het Engelse ‘selfconsciousness’ aangeduide bewustzijn, tot het besef dat het Zelf niets meer is. In de negentiende-eeuwse burgerlijke fase van het kapitalisme draaide alles nog om de verdringing van verlangens en inzichten, waarop het individu vaak neurotisch reageerde. In het laat-kapitalisme worden volgens Adorno ook deze neurotische symptomen zelf nog eens verdrongen omdat het Ik niet aan populariteit wil inboeten. In de nieuwe cultuur wordt het Ik verplicht tot vrolijke gezondheid - de ‘vluchtroutes in de ziekte zijn afgesneden’. Zo wordt Adorno's laat-kapitalistische mens getraind om de eigen lichamelijke en psychische processen te manipuleren. Men regisseert zichzelf als een produkt dat voortdurend aan de man wordt gebracht: ‘Dit ben ik, zo ben ik nu eenmaal.’ Dit voortdurend, moeizaam geregisseerde Ik wordt aan anderen gepresenteerd als af ding dat ook als zodanig door de ander moet worden geaccepteerd. Adorno hanteert hier in feite het perspectief van de rolsociologie die de mens als rollenspeler voorstelt. We leren onze rollen te accepteren en sturen zelf ons rolgedrag in overeenstemming met de situatie.
Deze deformatie van de individualiteit vangt Adorno in begrippen als ‘individuen zonder ik’ en ‘mislukte ik-constructie’. Het burgerlijke individuele Ik, dat nog kritisch afstand van heersende rollen en normen wist te nemen, verdwijnt en in de plaats komt dit nieuwe individu dat met zijn rollen is gelijkgeschakeld. Met deze begrippen bekritiseert Adorno de diep gefundeerde neiging tot conformisme van het nieuwe Ik. De deformatie van de individualiteit jaagt mensen schrik aan voor ‘de afgrond van het Ik’, waarna deze angst wordt beheerst door de psychische toestand te reduceren tot een of ander ‘complex’ waarmee het Ik zich vervolgens identificeert. In conversatie met anderen wordt vervolgens voortdurend naar herbevesting van dergelijke complexen van ‘moederbinding’ of ‘minderwaardigheid’ gezocht. Het vermogen om zich te bezinnen op eigen ontwikkelings-mogelijkheden verpietert en de drang verdwijnt om maatschappelijke obstakels die de persoonlijke groei in de weg staan te elimineren. Adorno's ‘individu zonder Ik’ - een notie die we wat later ook in Marcuses One Dimensional Man aantreffen - is dus een individu dat wel degelijk is uitgerust met Ik. Het is echter een versteend Ik.
Dergelijke passages in Minima Moralia geven een Europeaan die in Amerika heeft geleefd de Aha-Erlebnis van zijn leven. Tijdens mijn twee Amerikaanse jaren heb ik me vaak geërgerd aan de om zich heen grijpende soul-searching - die curieuze bezigheid van wildvreemden die, zoals in Hitchcocks Strangers on a Train, samen amateur-psychoanalyse bedrijven door elkaar wederzijds te bestoken met hun ‘own, inner, personal problems’. Adorno's typering van dergelijke mensen als lieden die elkaar ter bevestiging hun Ik als ding voorhouden, is een schot in de roos. Dit type persoonlijkheid kan ook niet meer begrepen worden met behulp van begrippen als masochisme en sadisme. Volgens hem besmet immers een verziekte samenleving het bewustzijn van haar individuen - een analyse in louter individueel-psychologische categorieën gaat aan deze causaliteit voorbij. Voor mijn kritiek op Adorno's analyse is het echter nodig om vast te stellen dat hij blijkbaar nog steeds uitgaat van een Ik dat als aparte instantie in ons bewustzijn figureert en dat dus in staat blijft om zichzelf, in wat voor beschadigde staat dan ook, met het oog op de eigen belangen te regisseren. Ik zal daarentegen wat verderop de stelling verdedigen dat in de postmoderniteit organismen steeds vaker worden opgezadeld met een onaf Gaten-Ik dat dit regisserende vermogen radicaal ontbeert. Verder impliceert Adorno's analyse nog een effectieve narratieve cultuur van mensen die tijdens intensief contact in elkaars problemen geïnteresseerd zijn, ook al is het dan ‘soul searchend’ en hysterisch. Adorno lokaliseert weliswaar de hel in de produktieve sfeer vanwaaruit alle aardse communicatie gelijkgeschakeld en ‘verdinglijkt’ dreigt te worden. Maar hoewel dit resulteert in een samenleving van beschadigde individuen, beschikken deze in zijn analyse nog wel degelijk over communicatieve
vermogens van mensen die ‘cynisch pochen op hun eigen defect’. Dat is consequent, omdat daarzonder immers elke hoop op een nieuwe geëmancipeerde toekomst loos zou zijn. Verderop in dit essay trek ik deze positie in twijfel.