Yang. Jaargang 31
(1995)– [tijdschrift] Yang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Op het plattelandHet gras danst wit, misschien
Als staalwol op vanadium. De geur is vreemd,
Een uitgebloeide Buddleja, de sloot ziet brak
En hoeven overal. In wat
Verschilt de wei met haar beploegde onnavolgbaarheid
Van een garnalenkorder langs het strand?
Eerst met je mond,
Die aderblauw leest beelden na,
Verzin je iets dat bromt -
Een vliegenzwerm als vruchten op
Een hoed die aan de oogst voorafgaat
En de oogst is goed.
Vervolgens slaat het land zich open
Of een net op het droge op vis onderzocht
Toont het zand in rupturen als fresco van wat?
Maar je staat met je voeten in gitzwarte aarde
En prikkeldraad zet je veraf.
| |
[pagina 21]
| |
Uit de duisternisIs er geen wending, is er geen verhaal.
Wil ze gedijen als opaal, is Morehouse beter af
Te zwerven op de tast opdat
Hier iets haar weet te vinden. Wit
Is wat haar opheft als een tong.
Of een lancet. Naar binnen werkt
En breekt. En is geweest.
Soms waar zich Morehouse heeft gewaagd
Hangt vlekkerig - een kinderhand -
Haar vel te laaien als een vlok.
Mijn helleveeg stuurt in de war of brengt
Zij onheil met zich mee? Een amulet
Is hier gewenst. Niet groter dan een speldeknop
Pikt zij zich romig in je vast.
Mag ondertussen iemand daar,
Die zenuw uit de lucht geplukt,
Staan kijken aan één stuk.
| |
[pagina 22]
| |
Tussen twee stormenHet beeld dat je schept door een bril in de regen
Lepelt onachtzaam een ogenblik uit.
Dat de bui dit mag weten.
Hier heb je de wrevel als zweet te begrijpen.
Het water dat wolkt naar de gutsende goot
Wil door stenen bewaard zijn gebleven
Als daar nooit gekomen. Wellicht het volstaat
Met de neus van je schoen tegen benen als benen
Van zij die ontbreekt aan te wrijven,
Of de wind, onbeweeglijk, hangt los in je haar.
Meer dan eens het de wolkbreuk aan wolken vergaat
Dat zij wordt als de liefde verdacht
Of nat. Want zo keer jij terug naar waar
Je zat, de hele tijd, op deze stoel
Met opgezette ogen die. Met slangehaar.
En broeierig onthult je hoofd de kamer, nu,
Waarin niets deelneemt aan de storm, want wat onecht
Is is beëindigd of geschrapt. Het glas, je blik
Ziet zuur als melk. Werd doorgelicht.
| |
[pagina 23]
| |
Het droommeisjeDeze kamer neemt je op
En je bestemming laat zich raden.
Van het meisje dat aan je voorafging
Kan je zeggen dat haar ogen laaien,
Maar verder is ze hard als eboniet.
Weldra tol je
Als een op de grond geslagen vlieg
En je bedenkt: dit speelt zich af
Als iets dat zij heeft vastgelegd.
Maar het voltrekt zich onbepaald.
Pas later lijkt je oog vertrouwd
Met deze buitenissigheid
Wanneer de kamer zich herstelt.
Zelfs van het meisje is geen spoor.
Het lijkt of je haar hebt gedroomd
Al is dat, meen je, ongehoord.
|
|