Yang. Jaargang 17(1981)– [tijdschrift] Yang– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 79] [p. 79] Vier gedichten Uit: Vorst & vuur Als in roze mist de sneeuw het poldereind heeft uitgewist, zwijgt de vlakte en glanzend gevernist verbergt de akker kiemsein ongezien en groeibegin; geen dier laat sporen na, het loeien ligt verstorven in de stallen. Slechts afstand projecteert getallen ontelbare, in de duizend ijskristallen. Tekent in het zwerk het nieuwe ijstijdperk. Ijsgevonnde vormen van het ongewisse, in haar witte sluiers schikgodinnen deze wilgen, wijl uit het nest getuimeld een vogel op de dichtgevroren sloot weerkaatst. Het water kent geen haast en kabbelt onder eindeloze korst gestaag tot stilstand zijn stromen en zijn dromen stilt. Hier te wonen is reeds een sterven, ongewild. Onder het ijs bevroren liggen als nooit te voren landelijk de metaforen, zo onderandere het spiegelbeeld der bomen, het buigen van het koren, het aardse ademhalen van de halm en van de halm de stoppels in de voren - tot wederzijds het voornaamwoord ons ik al niet meer toebehoort. Het dier staat aan de staldeur uitgespannen, de herberg luistert naar de linde waarin gekromde uitspraken en onuitgesproken, de spreuken van de tijd hun vormen vinden. Aan kleine tafels wordt gedronken, milde uit alcohol gemengde mengsels. Engelen lichten hun vleugels uit hun hengsels, zachtgetaalde zinnen ontspringen aan hun mond. Hedwig Spellers Vorige Volgende