| |
| |
| |
Jef Geeraerts: Schrijven op leven en dood of de tocht van Trieb naar Geist
Lionel Deflo
‘Gangreen 1’ wordt ingeleid door drie citaten, waaronder een van Anais Nin: ‘Writers do not live one life, they live two. There is the living and there is the writing’. Een vraag die zich bij elke lezer, meen ik, na lektuur van dit boek meer dan ooit opdringt is: in hoeverre is de ik-figuur te identificeren met Jef Geeraerts, in hoeverre kongrueert hier the living met the writing?
Ik versta het citaat van Anaïs Nin toch even anders: de grote kwestie is niet het schrijven, wel het beleven. Maar ter zake: Gangreen 1 moet beschouwd worden als een eindpunt in een evolutie en tegelijk als een nieuw begin. Ik heb me tot Gangreen toe altijd min of meer verscholen achter een bepaalde hoofdfiguur, niet in Ik ben maar een neger en Het verhaal van Matsombo, maar vooral in Schroot, Zonder Clan en De troglodieten, maar op een bepaald ogenblik kwam ik tot de konklusie dat dit verschuilen tenslotte toch niet eerlijk is voor een schrijver. Het is zichzelf een kans geven om een soort kattespelletje te spelen. Als men je in een interview voor radio of t.v. bijvoorbeeld de klassieke vraag stelt naar de graad van autobiografische echtheid en je kunt zeggen: nee
| |
| |
hoor, dat ben ik niet, ben ik maar voor 20%, dan is schrijven alleen maar tijdverdrijf, ongevaarlijk estheticisme, is niet eerlijk, je moet jezelf door het schrijven tussen de stier en de barrera zetten; zoals Michel Leiris zegt: La littérature est de la tauromachie, het is een gevecht op leven en dood. Ik heb er tamelijk lang over nagedacht, want het is niet makkelijk je zomaar met een heidense onschuld op het tapijt te gooien. Geen literator te zijn dus, want een literator is iemand die zich verbergt of de dingen verzint, een schrijver is iemand die alleen schrijft wat hij heel goed kent en heel goed gevoeld heeft en het dan ook onomwonden zegt: ik = ik, gevaarlijk schrijven, jezelf erin gooien, zo dat je oneindige risiko's neemt, dan kunnen ze je meteen alles in je nek schuiven.
Zoals in je notities bij je vertaling van Albertine Sarrazins La Traversière (Tegen de draad in): ‘Schrijven moet zijn: de moedige, onverbloemde publieke konfessie, die de schrijver in de gangbare opinie te schande moet maken’. Jouw schrijverskredo?
Inderdaad, dit is een belangrijk facet van mijn schrijverskredo, totnogtoe, wel te verstaan. Ik zal later misschien literaire reportages beginnen te schrijven, zoals Harry Mulisch met zijn Cubaboek Het woord bij de daad, misschien...
Ik = ik, akkoord, maar wat antwoord je dan op wat Piet van Aken b.v. in een recensie over Gangreen 1 schrijft: ‘Een geromanceerde, verkapte, vervalste autobiografie van de schrijver toen hij nog als koloniale despoot mee onze Kongo-negers exploiteerde’? Dit klinkt toch enigszins anders dan een ‘onverbloemde publieke konfessie’?
Piet van Aken meent dat ik een leugenaar ben, dat ik zomaar wat uit mijn duim zuig, een mythe van mezelf poog te maken, een imago rondom mij wil scheppen door middel van fiktie, maar ik kan je wel zeggen dat ik zelfs nog zaken weggelaten heb omdat
| |
| |
de werkelijkheid de fiktie nog overtreft, echt, ik heb b.v. in het boek bewust een kloof gelaten, omdat er anders een diskrepantie, een dualiteit zou zijn ontstaan. Elke Gangreen moet een aparte brok zijn, een periode afsluiten. Maar wat Piet van Aken in dat werkersblaadje schrijft is geen literaire kritiek, och ja, en dat mag je opnemen, dat raakt mij niet, zie je, dat is niks, niks.
Vind je niet dat die erotische belevingen toch eigenlijk zo de spuigaten uitlopen, dat ze de authenticiteit in het gedrang brengen?
Dat is voor 98% waar. Als ik zou zeggen voor 100% dan is het dom, maar je hebt volgens Marcuse de feitelijke, echte waarheid en de mogelijke waarheid, dit is mogelijke waarheid, maar het is authentiek. Zie je, op dit ogenblik beleef ik de feitelijke waarheid, maar als ik er een sekonde later over schrijf, schrijf ik er natuurlijk anders over. Gestileerd. Mogelijke waarheid.
Schrijf je dus literatuur...?
Niet noodzakelijk, literatuur is een heel bedrieglijke term. Literatuur noem ik: uit je duim zuigen, maar schrijven is jezelf erin gooien, gevaarlijk schrijven. Mensen die zomaar verhaaltjes koncipiëren waarvan je voelt, dat heeft hij nooit beleefd, dat noem ik literatuur, gepleegd door iemand die Hemingway ‘de papegaaien’ noemt.
In de kritiek werd nochtans wel gewezen op een fundamentele onoprechtheid in het boek. Wat antwoord je, nou ja, bijvoorbeeld op Bernard Kemp waar hij aan het slot van zijn recensie in De Standaard der Letteren schrijft. ‘Uiteindelijk verzinkt dit boek in het drijfzand van een wellicht onbewuste, maar des te gevaarlijker fundamentele onoprechtheid. Het is een poging om de oude westerse droom van een romantisch oerparadijs te realiseren in een kolonialistisch rijk’ en vooral Piet van Aken in De Werker: ‘De overweldigende indruk van inauthenticiteit die u uit dit boek tegemoet springt wortelt in de
| |
| |
mate waarin de schrijver zich inspant om een sexuele krachtpatser, een avonturier, een fondsverduiker, een onverschrokken jager te schijnen, en om nagenoeg niets te laten doorschemeren van wat hij voor een groot stuk is: een hopeloos verwend vaderskind dat stuk maakt wat hij beu is of wat hij niet kan krijgen’?
Een pikante vraag waar ik even pikant op antwoord: Bernard Kemp en Piet van Aken zijn nooit zo heel ver buiten hun huiskamer geweest vermoed ik, brave huisvaders met een vrouw en een stel kinderen, dit is geen verwijt, hoor, nee, maar ze praten in ons geval over iets dat ze niet kennen, ze zijn natuurlijk wel eens in Nederland of in Frankrijk en zo geweest, maar nooit hebben ze zich ingeleefd in een andere wereld, en ik beweer hier, en het mag zeer scherp klinken, zij weten niet wat zij zeggen, zij begrijpen er het fundamentele niet van omdat zij gewoon niet onder de palmen hebben geleefd en omdat ze niet gezweet hebben en niet in de stront gelegen hebben, het zijn gewoon kleineburgers, maar dat is tenslotte hun schuld niet. Mag je gerust in Kreatief zetten.
Zal gebeuren. Schluss damit en terug naar Gangreen: revelatief voor de konceptie van Gangreen 1 en je schrijverschap überhaupt is je citaat: ‘Sommige gedeelten gingen reeds tot ontbinding over, want ik had te lang gewacht. Toen begon ik ze een voor een af te hakken. Dit is het verhaal van het eerste litteken’. Schrijven dus als katharsis, als therapie, Kongo van zich afschrijven, de verziekte delen afhakken. Het eerste litteken: Black Venus. Die titel is symbolisch?
Black Venus symboliseert de échte vrouw, de oervrouw zoals ik ze me vroeger altijd gedroomd heb en zoals ik ze daar gevonden heb na een aantal teleurstellingen met blanke vrouwen. Sindsdien staat de blanke vrouw voor mij wel wat meer op het voetstuk, want hier zijn ook échte vrouwen, jaaaa...
| |
| |
Alle vrouwen die je in Kongo gekend hebt worden dus geïnkarneerd in de symbolische titel Black Venus. De erotisch-fallische excessen met zowat zestien vrouwen bepalen ook grotendeels de ontwikkelingsgang van het boek, maar er is ook een evolutie in de erotische beleving.
Er is een evolutie. De relatie tot de eerste vrouwen, voor Mbala, is zuiver lichamelijk, een reeks afwerken als het ware, het beest loslaten zonder konsekwenties, maar stilaan komen in deze beestelijke ‘liefde’ geestelijke elementen. Met Mbala begint de inwijding. Een sleutelwoord, want ook in Indian Summer, een nieuwe verhalenbundel die kortelings bij Manteau verschijnt, is de inwijding de centrale dimensie. Het motto voor het boek is trouwens het eerste vers uit de Oostakkerse Gedichten van Hugo Claus: ‘De ingewijde heeft geen lippen’. De centrale dimensie zal hier zijn: de schok die elke mens krijgt door de inwijding. Hij protesteert daartegen, omdat het telkens weer een beetje afbrokkelen is van de onschuld van voor de zondeval. Het is een mythische opvatting van de inwijding. Maar om voort te gaan: Mbala is een keerpunt, het beest vermindert en dan duikt een ander aspekt op met Cathérine de Bora, daar wordt de ik-figuur opnieuw gekonfronteerd met en bewust van het Europeaan-zijn. Op een bepaald moment zegt hij: ‘Wij zijn bevroren, wij denken te veel’. ‘Leef’, zegt zij, ‘laat de kaars aan twee einden branden’. Dat is bijna een voorzegging van wat komen zal. De aanvankelijk zeer erotische relatie met Julie eindigt in de dood, de dood van het kind, want zij pleegt abortus, de totale breuk. In Gangreen 1 is er een evolutie van de hel naar omhoog, een soort van inferno dat hij moet doormaken, een reeks inwijdingen die hem meer bewust moeten maken en hem terug zullen leiden naar Europa en daar zal hij meer en meer geest worden. Dus, de tocht van Trieb naar Geist. De Straat van Genade, noem het Gangreen 3, zal de konfrontatie uitmaken met een
| |
| |
écht wijfje in Europa. De hele Gangreen-reeks, noem het Gangreen 4, 5, 6, 7, zal waarschijnlijk eindigen in het Zen-Boeddhisme, een totaal besef van de absolute absurditeit nog iets te ondernemen, het zich bevrijden van alle verlangens. Als ik dat zal bereikt hebben, maar het moet niet kunstmatig gebeuren, dan schrijf ik niet meer, geen woord meer, dan ga ik naar Nepal, naar de Himalaya. In oktober vertrek ik daar trouwens naar. Voor drie maanden. Je krijgt een kaartje.
In de tweede regel van het boek schrijf je: ‘die heidense, heilige periode’ (in het jaar 1955). Paradoxaal, want eigenlijk een antithesis, maar i.c. vooral synthesis. Ik bedoel: het vitalistische oerleven wordt gesublimeerd, als sakraal ervaren?
Tussen heidens en heilig is m.i. niet zo heel veel verschil. Wat ik ermee bedoeld heb is het volgende: op enkele plaatsen in het boek slaat het zgn. heidense plotseling over op het sakrale, meestal vergezeld van bewustzijnsverruiming, inwijdingsrituelen, kosmische ervaringen dankzij het nemen van hasjisj of iets wat men het best met peyotl zou kunnen vergelijken. Maar het is niet alles, het is ook voor een groter gedeelte een woordspeling, ironisch bedoeld. Het boek staat er trouwens vol van. Ik houd van woordspelingen. Mijn gesprekken met Paul de Wispelaere bijvoorbeeld bestaan voor een groot gedeelte uit woordspelingen. Zo ontdek je formidabele dingen.
Zoals ‘de Staat van Genade’, ‘de Staat van Ontbinding’ en de titel van een volgende Gangreen ‘De Straat van Genade’.
Precies, maar dat wil nog niet zeggen dat deze hier formidabel zijn.
Gangreen 1 roept zeer sterke reminiscenties op aan Schroot (b.v. de preciese geografische en tijdsaanduidingen als struktuurelement, de liefdesberoezing met Mbala en vooral Julie, het ongebreidelde vitalisme en het eindeloze heimwee naar het oersterke
| |
| |
leven in een adamische wereld), Zonder Clan (b.v. De afkeer voor de gefrustreerde echtgenote die nooit met name genoemd wordt, de afkeer voor de westerse civilisatie en het moederland, de familie), ook aan de verhalen De vulkanen (de militaire represailleraids tegen de opstandige stammen), De taaie (de jachttaferelen) en vooral ook Water (het gedwongen afscheid van Julie). Is Gangreen 1 een soort inventarisering van vroeger geschreven ervaringsfragmenten?
Inderdaad, voor mij zijn Schroot en Zonder Clan een fragmentarisch aanraken van een problematiek, op vormgebied een vingeroefening. In Gangreen 1 heb ik er ongeveer alles uitgekotst en daar ook plotseling mijn vorm gevonden. De vorm van Gangreen 2, 3, 4, 5 blijft ongeveer dezelfde, denk ik, alleen niet zo losgelaten. In Gangreen 1 heb ik het paard teugel gegeven, in 2, 3 houd ik het in korte galop. De Geist kontroleert de Trieb. Helaas.
Het vitalisme van de ik-figuur vindt een ontlading in kulinaire genietingen, jacht, visvangst en vooral ongeremde, excessief-erotische belevingen met zwarte vrouwen. Hier blijkt heel sterk de ambivalente, paradoxale relatie van de ik-figuur t.o.v. de vrouw: de hoogste liefdesextase, het paren, het orgasme, wordt als sakraal, mystisch, kosmisch ervaren, en anderzijds is de vrouw voor de ik-figuur alleen een ‘elengi’-objekt, een naaimachine, een kut tout court.
Waar het sakrale niet aanwezig is, heeft hij met de vrouw geen enkele sentimentele binding, is ze gewoon een lustobjekt. Zodra de relatie meer dan louter geslachtsdrift wordt, begint het sakrale. Maar het is toch nog iets meer, en dat blijkt m.i. duidelijk uit het boek: door middel van het orgasme voert hij eigenlijk strijd tegen de sterfelijkheid, het grote trauma van de mens. Hij wil onsterfelijk worden en dat bereikt hij enkele sekonden tijdens het orgasme, enkele sekonden on-bewustzijn, enkele sekonden ontsnappen aan de dodelijke greep van de Tijd. Meteen bespringt
| |
| |
hem dan doodsangst. Het is echter ook doodsverlangen, verlangen naar het opnieuw opgenomen worden als atoom in de kosmos, als je wil een aspekt van Eros-Thanatos, echter meer in de richting van het Zen-Boeddhistische begrip: ik ben druppel in de oceaan en tegelijk oceaan. Een groot verlangen naar vereniging met het heelal, je mag er niet over doordenken...
De ik-figuur is een bij uitstek gesplitste persoonlijkheid: ik schematiseer even:
- anti-kolonialistisch, tegen de Belgische koloniale politiek |
racist, feodale heerser, fascistische machtswellusteling; |
- zweert bij het ongeremde oerleven in de natuur | profiteert van het komfort dat de beschaving hem biedt: airconditioning, whisky, kulinaire geneugten, hij verkeert graag in een mondain wereldje; |
- soms eens dienstvaardig (b.v. passage waarin een koloniaal aan vomito negro sterft) | ergerlijk egoïstisch; |
- moedig, uitdagend, agressief, leeft graag op het scherp van het mes | laf t.o.v. zijn echtgenote, de klerus, de oversten, carrièreangst. |
Allemaal juist, maar een mens is zo ingewikkeld en heeft zoveel facetten dat hij bij voorbeeld de ene dag laf op een situatie reageert, de andere dag moedig. Het is dom alleen de brave, de goede, de zachtmoedige te willen uitbeelden, of de smeerlap, maar die ook niets anders is dan smeerlap, dat bestaat niet, dan is het personage niet echt. Een mens heeft toch een kiem van alles in zich, hij is een soort Gestalt, om een psychologische term te gebruiken. Totaal onberekenbaar. Wilskracht b.v. is een kristelijk-westers begrip, uitgevonden om een systeem te dienen. Woordzwendel. Jezuïetentaal. Vrijheid is zijn
| |
| |
plicht doen, zeggen de jezuïeten. Haha.
Bepaalde ervaringen met de jezuïeten?
Tien jaar jezuïetenschool!
Kan die panseksualisering dan geduid worden als 1) een vorm van overkompensatie voor bepaalde frustraties (kristelijke opvoeding, 2000 jaar erfelijke belasting, samenleven met puriteinse, frigide echtgenote) en 2) zelfmanifestatie (existentiële revolte tegen een ‘frustro-purito-kristoracistisch syndroom’, een remmende maatschappelijke konstellatie)?
Om je de waarheid te zeggen heb ik van mijn zestiende jaar net gedaan wat ik wilde, ondanks de jezuïeten. Ik had alleen een zeker ressentiment toen ik besefte dat ze mij bedrogen hadden. Plotseling kwam bij mij het inzicht: dat kan niet, dat is leugen, bedrog, woordzwendel, ze vormen mij hier bewust voor een systeem dat het burgerlijk-kristelijk establishment in stand moet houden. Ik heb gewoon nog twee jaar het spel meegespeeld zonder dat ze het vermoedden en me voor de rest gewoon uitgeleefd, heidens. Nee, moet je dus niet als een trauma gaan interpreteren. Dat is niet waar. Ha, die kritici. Ik was, vroeger ook, een heiden avant la lettre.
Vanwaar die panseksualisering dan?
Je moet ook eens rekenen met de omgeving, het klimaat in Kongo, de gelegenheid om gemakkelijk geweldige wijven te bezitten: het geeft je een enorme drang, impulsen tot heftig en geweldig leven.
Ik denk b.v. aan de invloed van de zon in ‘L'Etranger’ van Camus die het hoofdpersonage tot agressie brengt.
Natuurlijk, het klimaat, de zon... het hitst je op. Larie, beweren sommigen. Een bewijs dat ze het nooit aan den lijve ondervonden hebben. Wat hebben die eigenlijk ondervonden?
Vormtechnisch vind ik Gangreen 1 een magnum opus, een perfekte illustratie van de aloude Kloosiaanse eenheid van vorm en inhoud. Een onophoudelijke ejakulatie, een vulkaaneruptie, blad- | |
| |
zijdenlange polysyndetische zinnenreeksen, lavastromen, ritmisch voortgestuwd door opstapelingen adjektieven, bijvoeglijke en bijwoordelijke bepalingen, bijstellingen, infinitieven, adekwaat en trefzeker. Wil je in de schriftuur zelf, b.v. door de a-grammatikale interpunktie (overvloedig gebruik van komma's, weinig punten), revolteren tegen het taalkonformisme?
Zeker, als je een ritme wil verkrijgen, dan vind ik een punt een remming, de lezer neemt een grotere pauze dan bij een komma. Het boek is vrijwel volledig samengesteld uit ‘brokken tussen drie punten’, met uitzondering van enkele brokken die eindigen op korte zinnen met punten. Kun je vergelijken met een vliegtuig dat landt, zijn flaps uitzet en ineens remt. Het effekt verwekt een zekere spanning, de lezer krijgt tijd om in te ademen en dan, drie punten, nieuwe eruptie. Om het in paardetechniek te zeggen: het paard verzamelen, voor de galop, dat het zijn achterhand opzet, en op het ogenblik dat je zelf bepaalt, loslaten en dan springt het vooruit... Nee, bewust gebeurt dit niet, ik voel tijdens het schrijven dat het zo moet, de vaart, het ritme vraagt dat. Begin daar eens punten in te zetten, dan bekom je een hortend ritme. Soms is dit wel een stijlmiddel natuurlijk, maar ik gebruik het steeds minder.
Wel in je eerste boeken nochtans...
Ja, maar dat zijn stijloefeningetjes, die eerste boeken, vol fouten.
Net als in Schroot worden de tekens van de dierenriem aangewend als tijds- en ruimte-indikatie, maar hier vooral als struktuurmiddel. Onder het teken der Vissen b.v. komt voor de ik-figuur het onheil opdagen: hij maakt ruzie met Julie, zij verlaat hem tijdelijk, nadat hij een aap geschoten heeft. De Vis (Ichtus) is een kristelijk symbool, dus a fortiori kontra het heidense ik. De vis laat zich ook onmiddellijk associëren met water, met regen. Het bliksemt en begint te regenen. Bij Hemingway brengt
| |
| |
de regen ongeluk (b.v. in A Farewell to Arms: Cathy Barkley sterft in het kraambed). Louter toeval of bewust gekoncipieerd?
Aan de ene kant is de dierenriem een middel om vooruitgang te maken in de kronologie van het boek, maar aan de andere kant is het ook een middel om sterk te ironiseren. Ook de Bijbel wordt sterk ironisch gebruikt, maar dan eerder als sfeerscheppend middel, denk aan de archaïsche uitdrukkingen, de bijbelse beeldentaal, het Hooglied, de retorische zinnen, de bijbelse aanhef ‘en in die dagen’, enzovoort, het boek wemelt ervan. De bedoeling is natuurlijk scherp te ironiseren, een ironische sfeer te scheppen. De parallel die je zoëven trekt tussen De Vissen - de regen - Hemingway - het onheil is zuiver toeval.
Een anekdote, zeer realistisch, filmisch uitgebeeld, wordt vaak uitgesponnen en gestoffeerd met kultuurhistorische referentiepunten. Soms wordt het ook een soort travestie, een identifikatie met figuren uit de geschiedenis, bekende romans en klassieke heldenepen (b.v. Caesar, Borgia, Madame de Pompadour, Queen Victoria, Santiago uit Hemingways Old Man, Moll Flanders van Defoe, Odysseus Circe). Deze loopjes van de verbeelding in tijd en ruimte werken ook sterk ironiserend en de anekdote wordt er nogal door gerelativeerd.
Aan de ene kant zou je natuurlijk kunnen zeggen dat ik wil uitpakken met kultuurhistorische bagage, dat is het niet, maar het is inderdaad een totaal relativeren, niet alleen van de oorlogsgeschiedenis, maar ook van de kultuurgeschiedenis, godsdienst, algemene kultuur, sociologie, psychologie, enz. Een anekdote moet dimensie krijgen, eeuwige dimensie, vandaar dat aanknopen, dat soort netwerk.
Zoals bij Jan Cremer, met wie in Gangreen 1 een oppervlakkige verwantschap nogal voor de hand ligt, wordt een anekdote bij jou een boeiende vertelling.
Cremer vind ik een enorme verteller. Bij de jongeren zijn er te weinig vertellers, ze kunnen niet
| |
| |
meer vertellen, allemaal maakwerk, huisvlijt. Weet je waar ik heb leren vertellen? Bij de oude boeren in de Kempen, die schilderden met hun stem, ik heb aan hun lippen gehangen, hele avonden. Wij hebben vroeger altijd op de buiten gewoond, zie je, in Brecht hadden wij een buitengoed, en daar liep ik in de bossen rond, met boswachters en jagen, jagen.
Je bent Freier Schriftsteller, schrijven is je beroep. Werk je volgens een bepaald programma?
Neen, de laatste acht maanden heb ik omzeggens geen bal meer geschreven. Indian Summer, dat nu uitkomt, bevat vroegere verhalen, nu ben ik zo leeg als een leeg konserveblik. Ik doe niks dan artikels schrijven, lezen, bioskoop, wandelen, met vrienden praten, veel paardrijden en veel drinken, leven. Ik wacht op het ogenblik dat het zal komen, ik ben zeer langzaam aan het akkumuleren, maar dan moet het eruit, bruusk, alles ineens.
Hield je tijdens je Kongoperiode een dagboek bij? De preciese aanduidingen van tijd en plaats wijzen er toch op.
Nee, ik heb een tamelijk getrouw geheugen voor feiten en data. Een dagboek is veel te kunstmatig, nee, ik leefde maar, hoewel ik b.v. The Diary of Anaïs Nin formidabel vind. Maar die zelftucht kan ik niet opbrengen, geen dagelijkse komptabiliteit, niks voor mij, kwestie van temperament.
De periode van 22 april 1959 tot 16 maart 1960 sla je over. Later misschien zal je erover schrijven, of misschien niet... Waarom? Zal deze periode de verhaalstof uitmaken van Gangreen 2?
Die periode is zó vreselijk, zó onwaarschijnlijk ook, dat erover schrijven in Gangreen 1 primo verhaaltechnisch een dualiteit zou voortgebracht hebben en sekundo een thematische uitloper. Elk nummer van Gangreen moet een bepaalde thematische eenheid vormen, ook een eenheid van sfeer. Zo inkorporeert Gangreen 1 vooral de seks en het vitalisme. De volgende Gangreen, De Goede Moordenaar, waarvan
| |
| |
ik heb vooruitgewezen dat hij misschien zal geschreven worden, zal vooral het geweld inkorporeren, het ongelooflijk bruut geweld, de drang naar het gevaar, maar ook de ethische angst voor het gevaar die moet bedwongen worden door verdovende middelen, het tekort aan slaap door stimulantia als benzedrine. Net zoals een wagen waarvan je de motor aandrijft en tegelijk op de rem duwt. Die moet kapot.
En de seks?
De seks zal in een soort nirwana gebeuren, onder invloed van verdovende middelen, luminal, maar in Gangreen 3 zal de seks verstillen, vooral een soort vechten worden tegen doodsangst, of een verder zoeken.
Die periode wordt reeds fragmentarisch aangeraakt in de droomsekwenties, de militaire raids, aan het einde van Gangreen 1.
Dat is een vooruitwijzing, inderdaad. Misschien ontwikkel ik die periode, misschien...
Een vraagje voor een damesmodeblad: wat betekent Mambomo, je Kongolese bijnaam?
Mambomo heeft twee betekenissen: het is een dier, een soort civetkat, die uren en uren zit te wachten op zijn prooi en dan een veel grotere prooi aanvalt en blijft vasthouden. Voor een mens betekent Mambomo: een huisvader die elke dag zijn vrouw en kinderen een pak slaag geeft.
Wat na de therapie van het afhakken, van het zich leegschrijven? Zal met het voortschrijden der jaren de dionysische levensdrift tot verstilling komen in een apollinische berusting?
Na de Gangreens schrijf ik hierover niks meer. Ja, buiten Brieven rondom Liefde en Dood, waar ik nu mee bezig ben, Indian Summer, De Bewoners, maar dat zijn intermezzi, bijproblematieken, minder belangrijk. Belangrijk voor mij is de Gangreenreeks, omdat die zal uitlopen in de loutering of in iets anders, ik hoop in de loutering. Na het laatste boek Gangreen hou ik er mee op, als je niks meer te zeggen
| |
| |
hebt hou je er mee op.
Zoals Hemingway, maar die pleegde zelfmoord?
Dat weet ik niet, ik voel wel heel erg zijn problematiek aan, maar reeds voor ik Hemingway had gelezen, ik was 15, 16 jaar, zwoer ik bij mezelf dat ik, als ik oud zou worden, afgetakeld, lichamelijk en geestelijk impotent, er een eind aan zou maken. Hopelijk zal die dionysische levensdrift, die niets anders dan doodsangst is, tot berusting komen in het Zen-Boeddhisme, maar daarvoor ben ik nog niet rijp, ben ik nog te veel westers, kan ik me nog niet bevrijden van veel dingen. Ik bestudeer het nu onder leiding van Erik Van Ruysbeek, mijn goeroe, mijn leermeester. Ik hoop dat ik Zen ooit zal kunnen beleven. De Bevrijding. De Leegte.
Vrees je niet met Gangreen 2, 3, 4, 5 een epigoon van jezelf te worden?
Neen, want iedere Gangreen is een afgesloten geheel met een eigen problematiek en vorm. Het liefdesbeleven b.v. zal fijner, geestelijker worden, westers de officio, ik zit opnieuw in het Europese keurslijf. Gangreen 3, De Straat van Genade, is ook het begin van het sociale engagement, de revolte tegen het establishment, onderhuids, langs de vervreemding om, het eindeloze bioskoopbezoek, de eindeloze wandelingen, drinken, liefde, moedeloosheid, kapot zijn. Het is misschien niet zo duidelijk, maar op het ogenblik kan ik niet duidelijker.
Wat vrees je, als mens en als schrijver, het meest?
Als mens de dood, als schrijver het niet kunnen vinden van de goede vorm, kreatief hetzelfde als de dood.
|
|