naar mijn gevoel het gruwelijkste en weerzinwekkendste dat ooit in de Nederlandse literatuur is verschenen.
In de stroom van interviews waarmee deze roman is begeleid, heeft Geeraerts verklaard dat hij alle verwijten wil accepteren, behalve dat hij slecht zou schrijven, dat zijn boek dus geen knappe literatuur zou zijn. Dit hangt samen met de absolute betekenis die zijn schrijverschap voor hem bezit, die hij in alle toonaarden aksentueert en die hij door zijn lezers en critici bevestigd wil zien.
Nu is dit (tot op zekere hoogte) wel voor alle schrijvers het geval, maar t.a.v. Jef Geeraerts krijgt het een bijzondere betekenis die niet vrij is van dubbelzinnigheid. Op grond nl. van de door hem uitdrukkelijk geponeerde feitelijke waarachtigheid van de verhaalde gebeurtenissen, en dus van de volstrekte identiteit tussen het ik-personage van de roman en de menselijke persoon Jef Geeraerts, wil deze desnoods wel het verwijt incasseren dat hij als kolonist een misdadige rotkerel geweest zou zijn, maar voor hemzelf moet dit verwijt weer goedgemaakt worden door het feit dat hij een goed schrijver is. En daarom legt hij zelf de twee beslissende criteria voor de kwaliteit van zijn schrijverschap vast: hij schrijft authentiek, wat wil zeggen ‘werkelijkheidsgetrouw’ (in tegenstelling tot andere schrijvers die maar wat ongevaarlijke verhaaltjes verzinnen), en hij schrijft goed, d.w.z. in een zo adekwaat en geperfectioneerd mogelijke stijl. In deze opvatting vallen menselijke oprechtheid en artistiek talent bijgevolg samen: ze bepalen elkaar en maken elkaar mogelijk. Anders uitgedrukt: het feit dat het romanpersonage en de persoon van de koloniale luitenant Geeraerts uit dejaren 1959-1960 identiek zijn, is tegelijk het gevolg van de menselijke eerlijkheid en het schrijftalent van de Jef Geeraerts van nu, twaalf jaar later. Door zijn schrijverschap van nu is Geeraerts in staat de man die hij toen was