| |
| |
| |
[Nummer 9]
[Gedichten]
Moederschap
Voor Ed. Hoornik
Haar zoon vertrok. Het huis werd kil en groot,
de dagen krompen tot een vaag gebaren
van moede vogels in een kinderschoot.
De scheemring wilde tot geen licht meer klaren.
Voorbij de plaats vanwaar hij ‘moeder’ riep
voor 't laatst, ziet zij de grijze schepen zeilen.
Het gat is duizend steenen treden diep
en op zijn bodem smoort een duidlijk ijlen.
Soms hoort zij hem weer kloppen aan de deur
en telkens is iets uit haar hand gegleden.
Langs zwarte spleten stijgt een klamme geur
van kruitdamp, doodsangst, en van het verleden.
Wanneer het slaapuur door de straten slaat,
begint de stilte menschlijk te acteeren:
zij ziet, terwijl zij voor het venster staat,
met schrik gedaanten die een slag pareeren.
| |
Weerzien
Terwijl haar zilvervos mijn wang
bestreek, zoek ik van de planeten
den schaduwloozen cirkelgang.
Maar langzaam van haar geur bezeten,
ontwaak ik uit mijn ballingschap
en vraag: waarom zijn toch je borsten
beschadigd aan de wenteltrap?
- Ik sta in dienst van wreede vorsten.
de trap is steil, de toren hoog,
ik heb het evenwicht verloren
toen ik mij voor hen nederboog;
het loodzwaar kind is pas geboren. -
| |
| |
Zij zwijgt en kijkt mij aan en wacht.
De blauwe tulpen in haar oogen
staan in het water van een gracht;
in 't zwart staat mijn planeet gebogen.
| |
Tropenwee
Zoover het oog reikt, niets dan groen
en hier en daar wat dorre bruinen
en bergen als een blauw festoen.
De wind hangt loom in hooge kruinen,
de wegen zijn een gele vlam,
zelfs koeien loopen er op schoenen.
De zeelucht maakt ons eeuwig klam,
bezweete, opgeprikte poenen.
Geen zon bedrijft zoo infernaal
en naakt zijn daaglijksch minnekoozen,
geen meisje blijft lang virginaal:
zij zien te vroeg naar de matrozen.
Het donker valt er als de dood
zoo plotseling, zonder overgangen.
Jenever, bier en avondbrood,
een krant en een verstild verlangen
en verder slechts het lauwe bed
met het gezoem van de muskieten.
De gam'lan wekt een wee verzet
en het gevoel van parasieten.
Bij regen is er minder stof,
de hitte blijft en het wordt zwoeler,
maar altijd is er ijs, godlof,
en in den oostmoesson is 't koeler.
| |
| |
Het riekt er altoos naar pensioen,
want heviger is er het bloeien
van bloemen en van het visioen.
Er zijn er, die voorgoed verschroeien.
En toch, het hart hijgt desperaat
als het dat land eens heeft verlaten,
want nergens vindt het meer een straat
waar het zoo met zichzelf kan praten.
| |
De clown
Toen hij ten derde male viel (zooals het moest),
voorover op zijn heet gezicht,
was 't over, en zijn roode hoest
beet in het zand en sloeg een gat in 't licht.
De directeur heeft hem gelukgewenscht
en lang heeft het applaus hem nageklonken.
Zijn lach naar het publiek leek onbegrensd
als het moeras waarin hij is verdronken.
De oude clown is een fameus succes:
de wilde dieren en de kleuters gieren.
Hij is geen held en spéélt maar met het mes...
De maan staat grijs in zwarte anjelieren.
Hij drinkt en in zijn oogen springt een spin;
zoo stijgt hij zonder weerstand in de nachten.
De ladder op komt straks zijn negerin
hem na met haar begeerten en verachten.
| |
| |
| |
Spiegelbeeld
O zwierig zwevend dierbaar lijk,
dat zinkt naar eenzame spelonken,
terug naar het onmeetlijk rijk.
Ben ik het, die daar is verdronken?
Verzoeking die ik niet ontwijk,
gij zinkt, maar 'k zie U weer verrijzen.
Door 't kroosgat komt wat smerig slijk.
Het schijnt, geen kan den weg hem wijzen.
Hij wil, maar kàn me niet ontvluchten.
Het rimp'lend water flitst een lach
aan zijn gezicht. Ik hoor hem zuchten,
zie mijn gezicht van alledag.
Een visch springt van mijn schrale schouder
verachtelijk terug in 't graf.
Terwijl ik op de brug verouder,
zie ik, mij spiegelend, de straf:
het ongediert neemt mij de maat,
het stond reeds lang naar mij te gluren.
Ik zoek een deur die open staat.
Geen torenklok slaat meer de uren.
| |
| |
| |
De halfblinde
Hij wendt het hoofd op 't schuren der scharnieren:
valt nu de stalen deur voorgoed in 't slot?
Zijn leven tast voorzichtig naar de kieren
waaraan het licht nog hangt met hoogen spot,
en nooit vertrouwd wordt hem het zegevieren
van het onzeker en beklemmend lot.
Hij ziet de vrouwen niet die langs hem zwieren,
al vindt hij in haar geur een veeg genot.
De ronde ruimte krimpt in vaste maat,
zijn handen raken reeds aan haar gelaat;
het dier besnuffelt hem aan alle zijden.
Men weet niet dat het hem met zweepen slaat
tot in het schemerlicht dat ondergaat,
wanneer men tot hem spreekt vol medelijden.
| |
Nachtelijke idylle
Je bent den nacht weer ingegaan
zooals je kwam. De glazen uren
zijn enkel sneller opgestaan
in dit stil huis met blinde muren.
Geen schaduw zal mij ooit ontslaan
uit deze hooplooze allure.
Verliefd ziet mij de huisspin aan,
zij watertandt om mijn kwetsuren.
Je hebt je in den weg vergist,
hier eindigt reeds de kromme stad.
Dit avontuur moet je vergeten:
het duister en de roode mist
van een verdwaald papaverblad,
de dichter en zijn slecht geweten.
| |
| |
| |
Afscheid
Te laat moet ik dit wonderkind ontdekken:
bij avond zijn haar kleine borsten brood
wanneer zij zich aan 't koopren licht onttrekken;
er bloeien blauwe bloemen in haar schoot.
Om tien uur zal de zwarte boot vertrekken.
Het bronzen meisje dat mijn rust vermoordt,
zal zoo meteen naar Buenos Aires varen,
waarachter (in een onuitspreekbaar oord)
haar vader woont en koffiedrinkt met klare,
gemaklijk levend op zijn eerewoord.
De maan klimt in de huizen langs de kade
en schiet helgroene glanzen in haar oog:
zij zal mij ginds met een Senor verraden,
zoo één die reeds zijn vijfde vrouw bedroog,
maar geld heeft, een monocle en pomade.
Nog even, op de loopplank, kust zij mij,
en zegt: de rest is ook voor jou, maar later.
Ik voel, reeds komt de Señor naderbij.
De maan lacht in het vuile havenwater,
de ruige sater gromt en wringt zich vrij;
er kruipen gele pythons uit zijn buik
en één bespringt er mij. Wat blijft er over?
Juanita's geur, die ik nog flauwtjes ruik!
De straatlantarens buigen zich voorover,
een zijden zakdoek wuift nog uit een luik.
| |
Begrafenis
Men riep: daar is een gat gegraven.
Maar reeds ontspant de looden boog
van hen die mijn gezicht begraven.
Voorbij het vensterkruis vliegt hoog
en rij van waterzware raven.
NES TERGAST
|
|