Het spel van de V vroede en V dwaeze Maegden
(1846)–Anoniem V vroede en V dwaeze Maegden, Spel van de– Auteursrechtvrij
[pagina 7]
| |
[Inleiding]De Rymdrift had gedurende de XVIe eeuw een groot deel der Nederlanden, en namelyk Audenaerde, met allerlei slach van dichtwerken overstroomd; tafelspelen, kluiten, mysterien, balladen, en een menigtal andere waren toen ter tyd even zoo gemeen als de feuilletons en nouvelles der hedendaegsche littérature facile. Maer als het met deze staet te geschieden, zoo is het met de andere gebeurd, de tyd heeft er regt over gedaen, en alle deze, met groote moeite en klein gewin, | |
[pagina 8]
| |
samengesponnen gedichten die onze voorouders zoo aengenaem hunne lange avondstonden deden doorbrengen, zyn: 604[regelnummer]
...... vergaen ghelijckerwijs
Dat de zonne doet smelten het ijs.
Wy achten ons dus gelukkig onder de voortbrengsels onzer zoo beroemde scholen van Pax vobis of van de Kersauwieren toch iets gevonden te hebben dat verdient bewaerd te worden. Het mysterie dat wy hier laten volgen behoort, naer ons inzien, tot den aenvang der XVIe eeuw. Het handschrift, na langen tyd in het klooster der Zwarte Zusters alhier bewaerd geweest te zyn, is, met een' hoop vuil en onbeduidend papier aen een' wínkelíer verkocht geworden, alwaer onze verdienstelyke vriend, Lodewyk Van Lerberghe, het gevonden heeft en ons ter uitgave medegedeeld. In dit dichtstuk, voorbeeld van den alsdan heerschenden smaek, ontmoet men al de seilen waertegen Matthys Casteleyn, in zyne Konst van Rethoriken, zulke schoone regulen voorschryft, terwyl hy zelf onophoudelyk tegen zyn gezegde zondigt: ontelbare stopwoorden en overvloedig misbruik van fransche uitdrukkingen. Maer in tegendeel vindt men er vele byzonderheden nopens de tooneel-gebruiken en, tegen de meening van den Heer SnellaertGa naar voetnoot(1), ziet men de Gordine scuuven | |
[pagina 9]
| |
na het eerste deel. Wat de pause aengaet, de zelfde schryver houdt die voor een enkel ‘tusschentooneel’Ga naar voetnoot(1), terwyl men hier zegt: ‘ende men speelt pause’; verder zingt men Te Deum, Sanctus, enz., waeruit men reeds met genoegzame zekerheid zou mogen besluiten dat de pause een muziekstuk moest zyn, hadden wy niet hier ter stede het woord behouden voor het beyaertspel, waer de muziekstukken pause genoemd worden. Voeg hier by dat, by de aenkondiging der plegtigheden van onze schuttersgilden en broederschappen door het klokkenspel, de onkosten bepaeld zyn op eenen schelling per drie pausen. Wat aengaet de aenteekeningen en verklaringen, dewyl de uitgave van dit werkje alleen voor taelkundigen bestemd is, zyn wy zoo matig als mogelyk daeromtrent geweest, slechts eenige weinig gebruikte woorden en sommige hier te lande nog in zwang zynde spreekwyzen aenstippende. Men zal bemerken de engelsche uitgalming Hau ser! Wa boe! de zeemansroep Wat hau? Deze vreemde woorden waren door den koophandel hier ingevoerd en, dewyl lange jaren de wollenhandel onze stad had doen bloeijen, is het niet wonder dat toen ter tyd engelsche uitroepingen en spreekwyzen in den mond des volks waren overgebleven, en dat zy heden zelfs nog bestaen, als laetste bewys van onzen gewezen rykdom.
J.K. Audenaerde, 24 Mei 1846. |