De vrolyke zang-godin, opheffende veelerhande ernstige en boertige gesangen, kusjes en drink-liederen
(2012)–Anoniem Vrolyke zang-godin, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Verscheyde Gezangen, Ovidius gevolgdApollo en DaphneVois: Sarbande, of Al wat men doet men kan geen Juffers winnen1.
‘Ag schone Daphne, mijne ziels Beminde,
Siet hoe mijn Hert in uwe Liefde blaakt!
Ag troost mijns levens, gun dat ik uw vinde,
Dewijl mijn ziel na uw besitting haakt;
Ag, hoort mijn sugten,
Laet af van vlugten,
Ag, hoort mijn sugten
En dit vlieden staakt!
2.
Ik ben die geen die door mijn heete stralen
Verligt het Aardrijk met een schone glans,
De konsten komen van mijn nederdalen,
Ik ben de schoonste self van al de Mans;
Gants Delphos eerd my,
Ja, elk vereerd my,
Gants Delphos eert my
Met een Tempel trans.’ Ga naar voetnoot+
| |
[pagina 4]
| |
3.
Dus deed Apollo vast Ga naar voetnoot+ vergeefsche klagten,
Wijl sy gestadig vlugte Bosch-waard in
En sijne Liefden als onkuys veragten Ga naar voetnoot+
En sprak: ‘Ag, steld my dog uyt uwe sin!
Ik moet u haten,
Wild my verlaten,
Ik moet u haten
En uw gyle Min.’
4.
Dus kwam sy vliedende omtrent de stromen
Haer 's vaders, die sy riep om bystand aan:
‘Help, Vader, my dit snood geweld ontkomen,
Dus onvoorziens mijn kuysheyd aangedaan;
Helpt mijn sijn klagten
Altoos veragten,
Helpt my sijn klagten
En geweld weêrstaan.’
5.
Peneüs, die de Maegd dus hoorden klagen,
Sprak: ‘Waarde Dogter, 'k sta uw swakheid by,
Mijn hulp sal u bevreyden van sijn lagen,
Uw kuysheyd blijft van alle smetten vry.
Phoebus wild staken
Dit hevig blaken,
Phoebus wild staken
Uw geweld'narey.’
| |
[pagina 5]
| |
6.
Fluks voeld de Maagd een schors om hare leden,
Die haar het loopen en de vrees benam
En te gelijk het schoone lijf bekleden. Ga naar voetnoot+
Sy sprak: ‘Apollo staak uw heete vlam!’
Hy riep: ‘O Goden,
Wilt gy haar doden?’
Hy riep: ‘O Goden,
Maak haar tot geen Stam!’
7.
Maar te vergeefs, haar overschone leden
Veranderden terstond in een Lauwrier.
Des kwam te laat sijn sugten en gebeden.
Hy sprak: ‘Dit bluscht geensinds mijn hevig vier!
Schone Lauwrieren,
Gy sult versieren,
Schone Lauwrieren,
Mijne kruyn en Lier.’
|