De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Het besliste geding. Twee Dragers torsten, in een stoel, Een' Heer van aanzien, die zich dagelyks liet dragen, Wyl hy verkoos, in 't straatgewoel, Zichzelven nooit te voet te wagen. Ze ontmoetten juist een Slagers knegt, Die, met een zware vragt beladen, En van een' stok voorzien, geschikt tot heldendaden, Zyn' weg vervolgde, en regelregt Op onze Dragers aan kwam loopen. Hy had twee Kalven, pas geslagt, Op zynen rug, en scheen te hopen Dat elk zou wyken voor zyn vragt. Het lompe Dragersvolk was anders van gedagten, En riep hem reeds van verre toe, Loop uit den weg: maak plaats! Hy antwoordt zonder wagten; [pagina 79] [p. 79] Ik weet myn regt, en eisch dat elk 'er aan voldoe. Daar niemand schyn van wyken maakte, Liep de een vast op den ander aan: Zy bleven, toen m' elkandren raakte, Als Beelden zonder spreken staan. De Slager ging in 't eind zyn billyk regt betoogen, En sprak, zoo deftig als hy kon. Men meldt ons dat hy dus begon: ô Vrienden! zoudt ge my het wyken vergen mogen? Gy draagt een vragt; dat doe ik meê. Gy hebt één schepsel; en ik tors 'er waarlyk twee. Elk Regter zal het vonnis stryken. Als meerder komt moet minder wyken. Door hem, die in den draagstoel zat, Werd juist de volle kragt van 't argument gevat: Hy gaf de Dragers last om uit den weg te treden, 't Was uit met alle oneenigheden. Vorige Volgende