De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende 119. Hermans Rouw. 'k Zag Herman: zyn gelaat stond niet zoo als het plag. 'k Vroeg, hoe hy zoo benepen zag? Benepen? zei hy: 'k heb wel reden: 'k Zal mooglyk myne Vrouw op heden Zien sterven; och! ze is slegt gesteld. Ze is met een heete koorts gekweld, Die al haar kragten doet verslyten. Zou ik niet zugten, klagen, kryten? Dat arme Wyf lydt veel: ze is byster ziek, ô ja! 'k Ontmoette Herman weer, een dag of drie daarna, En zyn gezigt stond nog veel banger dan te voren. Ik dagt hy heeft zyn Vrouw verloren. Maar 'k hoorde, dat het anders was. De ziekte was op 't hoogst, en Hermans Vrouw genas. Vorige Volgende