De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Spiegel voor de dryvers der weerloosheid. Een Priester ging, by avond laat, Alleen door onbewoonde streeken: Hy was te gast geweest by een' van zyne Leeken. Een Dief was ook op weg, alleen uit eigenbaat. Hy ziet den Priester, durft het wagen. Om hem, dien hy met eerbied groet, Zyn' mantel ernstig af te vragen. En daar de brave man aan 's Roovers eisch voldoet, Voegt hy 'er by: gy moogt myn' mantel vry begeeren, Myn vriend! ik wil u dien vereeren. Die milde bui verstout Oom kool. [pagina 221] [p. 221] Om nog van dezen Heer een weinig meer te winnen. Hy zegt: myn goede Heer! uw mildheid streelt myn zinnen: 'k Bedien my van die luim: geef Rok en Kamizool. De Priester aarzelt: pleit voor't houden van zyn kleêren. En klaagt dat hem de bittre kou, Wanneer hy alles gaf, gevoelig treffen zou. Lyd koude, schreeuwt de knaap, uw leed zal my niet deeren: Kom geef gewillig als een man, Of anders toon ik wat ik kan; Gy zyt in myne magt, en overheerd moet lyden: Wanneer ik boos word, kunt ge uw leven niet bevryden. Dit gaat door Heerooms hart: hy neemt een kort besluit, Trekt Rok en Kamizooltjen uit, En geeft die uit zyn hand, maar zegt, in 't overgeven, Daar vriend! daar hebt gy myn gewaad. Ik wreek my niet in 't aardsche leven; Maar wagt gewis uw straf in eenen andren staat. De Roover voert hem toe: heb ik niet eer te vrezen; Dan neem ik nog een weinig meer: 'k Moet van uw' Hemdrok en uw Koussen meester wezen: 'k Laat u dan Hemd en Broek, myn Heer! Trek uit! Hier hielp geen tegenpraten; De Priester moest hem alles laten. Vorige Volgende