De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De lelyke raadsheer. In zekre Stad, waar 't volk van allerleien staat Geloof aan Spookery en Tooverkonsten slaat, Werd zekre Hertogin gevangen, En by den Regter als een Tooverheks betigt. Men stelde een' Heer, aan wien, uit naam van 't hoog gerigt, 't Beslissen van de zaak zou hangen. Hy was, schoon ryk en hoog van staat, Mismaakt en lelyk van gelaat. [pagina 216] [p. 216] Zyn wezen was geschikt om vrouwen, die hem zagen, Een groote ontroering aan te jagen, Behalven aan de Hertogin: Zy zag hem zonder schroom, en sprak als een Heldin. Toen hy begeerde uit haar te weten, Of zy zich nimmer had in toovery vergeten, Was 't antwoord: ja, myn Heer! ik was 'er schuldig aan: Ik had begeerte om met den Duivel om te gaan: Myn wensch is my gelukt: ik mogt, naar myn begeeren, Met hem, den Vorst der duisternis, Gemeenzaam omgaan en verkeeren: 'k Weet hoe de Duivel van gedaante en aanzigt is. De Kommissaris vroeg, op 't hooren van die reden, Hoe was de Duivel tog Mevrouw? Gy wilt, hervat zy, dat ik dit aan u ontvouw: Wel aan! Ik maal hem dan in zyne afschuwlykheden. Hy was volmaakt aan u gelyk. Geen droppel vogts gelykt ooit beter naar den andren, Dan gy den Vorst van 't helsche Ryk: Gy schynt wel broeders van elkandren. De Kommissaris zag wel ras, Dat dit geding niet tot zyn voordeel af zou loopen: Genegen om het best te hopen, Verklaarde hy dat zy geheel onschuldig was. Vorige Volgende