De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende 88. Op een' Jigtigen Edelman. Gy roemt u, Flaviaan, een Edelman te zyn, En lastert nog de Jigt, die adelyke pyn, Pyn, die den adeldom byna schynt ingeschapen, Die al wat edel heet past als rappier en wapen; Die in Paleizen woont, die 't rieten dak versmaadt, En meer met Keizers dan met Boeren ommegaat; Die zelden Bedelaars gewoon is te verzellen, Maar zich by menschen voegt, die 't goud by tonnen tellen; Die onder purper duikt, die lekker drinkt en eet, En doorgaans sterker riekt naar amber dan naar zweet. Al zag ik nooit iets hoogs, iets edels in uw daden, Zoo hoffelyk een kwaal doet my gemaklyk raden, Dat gy nog al een vonk van adel draagt in 't bloed, Of uit een edel ey ten minsten zyt gebroed. Vorige Volgende