De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] Huwelykszang ter bruilofte van een ongelyk paar, door Momus uitgesproken. Hoe zelden myn persoon ter bruilofte ook verschyn', Wyl elk my haat om myn berispen, Om 't lastig smalen, schimpen, gispen, 'k Wil thans, al wenscht men 't niet, hier tegenwoordig zyn. Ik moet op dezen dag de Bruid en Bruigom zien. Doch niet, om, met het gros der menschen, Hun vreugd, geluk en heil te wenschen. ô Neen! myn stalen tong verkiest hun punt te biên. Hoe kon die oude stok toch zulk een jonge bloem In 't prilste van haar jeugd verwinnen? Hoe kon zy zulk een Grysaart minnen? Maar zagt! de Man heeft geld, doch dat 's ook al zyn roem Hy vryde zekerlyk met geld voor haar gezigt. Het goud gaf kragt aan zyne woorden; Aan schatten, die haar oog bekoorden, Is hy de hand en trouw van zyne Bruid verpligt. Ik zie de Gasten reeds vergaard op 't plegtig feest. Zy zyn aan 't lagchen en aan 't spelen. 'k Wil niet in dit genoegen deelen: Maar breng in 't Bruiloftshuis slegts vrugten van myn geest. [pagina 27] [p. 27] Elk wenscht, Heer Bruidegom! u heil en ware vreugd, Gezondheid en gelukkig leven: Maar heeft elk u zyn' wensch gegeven, Hoor ook wat Momus wenscht, tot loon van uwe deugd. 't Is waar, 'k ben ongenood en ligt onwellekom. Ik zal de waarheid u doen hooren, En mooglyk zal het u verstooren: Want elk, die waarheid spreekt, beschouwt ge als gek en dom. Voor eerst: dewyl uw Bruid niet by uw grysheid past, Wensch ik u duizend bange nagten. Vind, welk een vreugd ge ook moogt verwagten, In Jigt en Podegra gedurig overlast. Ten tweeden: wyl u 't geld uw Bruid heeft aangebragt, Hoop ik dat zy het geld zal minnen En u verbannen uit haar zinnen, Als d' allerlafsten Telg van Midas groot geslagt. Ten derden: dat gy nooit het waar vermaak geniet, Maar steeds met rogchlen, kwylen, knorren, Met telkens op u zelv' te morren, Uw' huwlyksdag verwenscht als de oorzaak van verdriet. Leef zoo verscheiden als uw beider jaren zyn. Wagt op dit feest geen Huwlyksgoden. Ik heb Geveinsdheid hier ontboden. Haar volgt Ligtvaardigheid, die zedig is in schyn. Zy zullen Speelnoots zyn: de stoet, die haar verzelt, Bestaat uit list en haat en logen, En valschheid, die met dubbele oogen, De onnozelheid belaagt, verstrikt en netten stelt. [pagina 28] [p. 28] Zy zullen u te saam geleiden aan den Dans, En u, als haren Meester, groeten, Gy zult versmading lyden moeten, Als zy u kroonen met een' scherpen Distelkrans. Geen blydschap kan u ooit verzellen in uw' Egt: Neen: die verdient den vloek der Goden. Door hun is 't huwlyk wel geboden; Maar enkel als de Min de zagte banden legt. Gaat, jonggetrouwden, gaat: u gun ik ware vreugd, En al wat u de Goden laten: Maar 'k zal die baatzugt blyven haten, Die d' Ouderdom hier heeft gekoppeld aan de Jeugd. Ik zie reeds, in 't gelaat van Bruidegom en Bruid, En vrienden, 't vuur van wraak ontsteken. Elk tragt zich over my te wreeken. Ik berg me, en vlugt met spoed de Bruiloftskamer uit. T. Vorige Volgende