| |
Een nieuw lied.
Een linne naaister zoo heet als vuur,
Thans is zy voor een elk te huur,
Daar zy is ontbloot van zeeden,
Zy was de bruid ruim agt jaar,
Haar bruidegom zo aardig en raar,
Fluks besloot die roode pop,
En gaf de bruidegom de schop
En zogt een ander minnaar op.
Toen het livertje haar nieuweling had,
Riep zy thans heb ik mijn verlangen,
Om u mijn waardste schat,
Voel ik zulke zwaare drangen,
Mijn lief gy zult my nu vernoegen
Ik zal my na u begeerte voegen,
Want ik voel zulk een prikkeling,
Want ik voel zulk een prikkeling,
Want ik voel zulk een prikkeling,
| |
| |
Het arme meisje kermde naar,
En riep 'er mijn lieve minnaar,
Het meisje riep 'er haar vrindin,
Ik ontsloeg my met blyde sin,
Van dien eerloosen bengel.
Doch wat heb ik nu gewonnen,
Mijn minnaar heeft nog niet begonnen,
Aan mijn tra. la. la. la.
Dus sal ik nog eens poogen,
En vind ik my dan bedroogen,
Dan koomen hy nooit voor mijn oogen.
Haare vriendin riep ô schaamteloose
Wat taal doet gy my uiten.
Gy doet my voorseeker bloose,
En gaat u eer ver te buiten,
U minnaar is veel te braaf,
Hy denkt gy sijt nog echter gaaf,
Hy sal u niet voor de tijd,
Hy sal u niet voor de tijd,
Hy sal u niet voor de tijd,
Dus vrienden wees noch bedaard,
En luister na mijn goeden raad,
Want gy sijt gantsch heet van aart.
Het boggeltje was te geil van min,
Om gehoor daar aan te geven,
Zy seide: ach mijn lieve vriendin,
Gy doet mijn voorseeker beeven,
Zoude ik zo lang nog moeten wagten,
En al dien tijd moeten versmagten,
| |
| |
Zal hy mijn dan niet eerder,
Zal hy mijn dan niet eerder,
Zal hy mijn dan niet eerder,
Neen! ô neen ik ben veel te oud,
En dan is men heel vroeg koud,
En dan is het spys sonder sout.
Vrienden wie dat meisje is,
Zult gy wel willen weeten,
Zy spreekt so gaarne van de mis,
En is RACHEL boggel geheeten,
Zy verkeerd nu met een Portugeesch,
En wel publiek en sonder vrees,
Want de man die haar wil genaaken,
Moet genieten haar roode kaaken,
En haar met Venus vermaaken.
|
|