Pockets
Toen men de muziekcriticus-componist Virgil Thomson (geb. 1896) eens vroeg waarom hij in 1925 het veilige Boston verwisselde voor de economische onzekerheid van een leven in Parijs, moet hij gezegd hebben: ‘Ik lijd liever honger waar het eten goed is.’ Hij bleef er tot 1940. In Parijs leerde hij al die beroemde Franse en buitenlandse kunstenaars kennen die elkaar ook weer allemaal kenden en met de spil van de Amerikaanse culturele gemeenschap, Gertrude Stein, schreef hij in 1928 een opera, Four Saints In Three Acts. Het werk telt vier bedrijven en bevat ruim dertig heiligen, maar dit geheel ter zijde. Na terugkeer in Amerika werd Thomson muziekcriticus van de Herald Tribune, waar hij een ijzersterke muziekredactie om zich heen verzamelde en zelf schitterde in polemische artikelen waarin amateurisme (met name op managementniveau) heftig werd bestreden. In 1947 schreef hij de succesvolle opera Mother of Us All, wederom met Gertrude Stein. Vanaf 1954 was hij niet meer vast aan de krant verbonden en hield hij zich bezig met componeren, dirigeren, het geven van lessen en lezingen en het maken van buitenlandse reizen. Zijn adres was inmiddels het Hotel Chelsea in Manhattan. Thomson mag gelden als een van de Grote Onvermoeibaren. Naast zijn beroepsmatige activiteiten schiep hij ruimte voor een levendig netwerk van sociale contacten en een enorme correspondentie. Deze laatste is nu, gedeeltelijk, uitgegeven. Tim Page en Vanessa Weeks Page bezorgden The Selected Letters of Virgil Thomson (Summit, 413 p., f 37,95). Toen ze op zijn kamer in het Chelsea Hotel kwamen troffen ze daar 154 ordners met doorslagen van brieven aan. Hun selectie (1917-1985) is zeer overzichtelijk en gevarieerd. Brieven aan familieleden worden afgewisseld met die aan beroemdheden als Aaron Copland, Joyce, Paul Bowles, John Cage en Leonard Bernstein. Het onderwerp is lang niet altijd muziek. Met
Alice B. Toklas wisselt hij recepten uit. De meest onderhoudende soort vond ik echter de brieven die Thomson schreef als antwoord aan lezers die op zijn kritieken in de krant hadden gereageerd. Hoogtepunt in deze categorie is het korte: ‘Wilt u alstublieft geen taal uitslaan? Mijn secretaresse is een dame en leest alle binnenkomende post eerst.’
Vermoedelijk onder het motto Alleen het vluchtige is van blijvende waarde (Ionesco) stelden Patrick Hughes en George Brecht een boekje samen waarin je op iedere willekeurige bladzijde kunt beginnen te lezen en dat je na een minuut al weer ter zijde kunt leggen, terwijl je het gelezene de rest van de dag met je mee blijft dragen. Vicious Circles and Infinity (Penguin, 83 p., f 17,50) is een anthologie van de paradox. Deze kent vele verschijningsvormen en de auteurs behandelen die via voorbeelden en cryptisch commentaar. Dat ze zich daarbij niet aan hun eigen indeling houden, viel te verwachten. Het is overigens niet hun bedoeling om paradoxen op te lossen. Integendeel: ‘Een radicale en serieuze paradox staat of valt niet met het verwijderen van een verwarring, maar vloeit voort uit de complexiteit en inherente ambiguïteit van wat wordt uitgedrukt.’ De dichter Auden zei al eens over zijn geniale voorganger Hopkins dat diens stijl maar niet in handen van onbevoegden moest vallen. Zo lijkt me ook de complexiteit die alleen in een paradox uitgedrukt kan worden levensgevaarlijk. Hughes en Brecht stappen echter netjes om alle valkuilen heen. Zij trachten niets toe te voegen aan de bestaande theorie (met de titels uit de opgenomen bibliografie kan men een pittige gevangenisstraf uitzitten), maar beperken zich tot een logische indeling, met mooie, heldere voorbeelden. Grapjes staan er ook in. Immers: Seriousness is the only refuge of the shallow (Wilde).
Stories in an Almost Classical Mode (Vintage, 596 p., f 28,15) van Harold Brodkey is een titel die de lading zeer goed dekt. De bundel bevat achttien verhalen uit de periode 1963-1988. Dat blijkt vijfentwintig jaar van zorgvuldig schrijven te zijn geweest. Alle verhalen verschenen eerder, meestal in The New Yorker of in Esquire, alhoewel sommige sindsdien zijn bewerkt. Van Brodkey verscheen voorheen First Love and Other Sorrows (1958), onlangs heruitgegeven. Voor wie hem niet kent: het werk van Brodkey is toegankelijk maar verre van oppervlakkig. Hij is op zijn sterkst in het psychologisch portretteren van mensen en heeft daarbij weinig spectaculaire actie nodig. Zijn hoofdpersonen zijn vaak meer dan gemiddeld intelligent en meer dan gemiddeld onzeker. Maar, o wonder, er wordt niet gezeurd. Men leert de protagonisten al snel tamelijk intiem kennen, zonder dat precies duidelijk wordt hoe. Het is net of die intimiteit voorheen al bestond. De lezer wordt ook zelden rechtstreeks aangesproken. Soms wordt niet eens beschreven hoe de hoofdpersonen eruitzien. Maar we horen anderen over hen praten en we volgen hun eigen gesprekken, waarbij we als het ware terloops meeluisteren. Dialogen, aan tafel bijvoorbeeld, gaan dan ongemerkt over in een levensfilosofie. Maar koketteren doet Brodkey niet. En als hij het doet, in ieder geval subtiel genoeg om het mij te laten ontgaan. Het verhaal ‘A Story in an Almost Classical Mode’ is autobiografisch en beschrijft wat Brodkey blijkbaar beschouwt als het meest vormende element in zijn eigen psychologie: de relatie met zijn moeder. Deze bepaalde zijn jeugd in University City (ofwel ‘U. City’, spreek uit ‘Jew City’), Saint Louis. Later gaat de veelbelovende jongeman naar Harvard. Met de dood van zijn moeder krijgt hij, tot zijn eigen verbazing, een zenuwinzinking. Daarna weet hij niet meer wat hij met haar
dood heeft gewonnen of verloren. Hij weet alleen dat hij nooit meer zeker zal zijn of hij in de vereiste mate man is. Hoe moet hij nu nog weten wat vrouwen voelen? Ook Largely an Oral History of My Mother - in Nederland zou het met dit formaat een complete novelle zijn geworden - is meesterlijk. Misschien wel omdat Brodkey tussen de regels door duidelijk maakt dat neuroses eigenlijk zo natuurlijk zijn.
All I Really Need to Know I Learned in Kindergarten (Ivy Books, 192 p., f 19,20) is niet het boek waarmee u van uw neuroses afkomt. Robert Fulghum (What's in a name?) schreef een no. 1 best seller, dus enige nieuwsgierigheid is gerechtvaardigd. Wat heeft hij dan wel op de peuterspeelzaal geleerd? Alles delen. Niemand slaan. Je eigen rommel opruimen/doorspoelen. Warme koekjes en koude melk zijn goed voor de mens. Fulghum vertrouwde zijn wijsheden aanvankelijk alleen aan een notitieboekje toe. Hij deed dit naar aanleiding van wat hij zoal tegenkwam op zijn levenspad. Hij zit bijvoorbeeld na te denken over de betekenis van het leven, als zijn oog wordt getroffen door een pak waspoeder. Daar staat op waar het allemaal voor deugt. En Fulghum fleurt op, al zou hij wensen dat men nog eens iets uitvindt om ons innerlijk te reinigen. Fulghum vergelijkt zijn overvoerde brein met de benzinetank van zijn oude auto. Te veel hoogwaardige brandstof brengt het beestje aan het sputteren. De moraal: neem niet te veel informatie op. Alles wat je moet weten heb je al als kleuter geleerd. De cynicus denkt bij zoiets natuurlijk meteen aan satire, maar na vijftig bladzijden weet ook hij wel beter: we hebben hier te maken met een seculaire dominee. Wat moet een volk toch verschrikkelijk onzeker zijn om dergelijke boeken massaal te kopen.
NIEK MIEDEMA