Afgeprijsd
Ivan Toergenjev schreef tussen 1848 en 1850 het toneelstuk A Month In the Country, een stuk over het conflict tussen de decadente adel en de gezonde en positieve krachten in de samenleving (Martyrium, 127 p., f 12,50). Een leesdrama vond hij het zelf, ‘a novel in dramatic form’, niet geschikt voor daadwerkelijke opvoering. In zekere zin had hij gelijk: op de planken zou het vijf uur duren. Pas in 1872 werd het, na het schrappen van grote tekstdelen, op het toneel gebracht. Veel opzien baarde het niet, en dat stijfde Toergenjev in zijn opvatting. Zeven jaar later zou de bekende, jonge actrice Maria Gavrilovna Savina hem op geheel andere gedachten brengen. Ondanks Toergenjevs advies om er ‘in godsnaam’ niet aan te beginnen, speelde zij de hoofdrol van Vera met triomfaal succes, en ook de auteur was diep aangedaan: zo had hij het bedoeld. Ook buiten de schouwburg zag Toergenjev veel in deze dertig jaar jongere Savina. Het bleef echter bij platonische liefde en brieven, waarin Toergenjev zich ontpopt als een sentimentele, zelf-ironische, enigszins gefrustreerde amant op leeftijd. Isaiah Berlin vertaalde het stuk en voorzag het van een inleiding.
Aan de hand van een aantal zeventiende-eeuwse boeken schetste John Landwehr het bestaan van De Nederlander thuis en in den vreemde. Uiteenlopende werken als Van Noorts Reisbeschrijvingen, Roemer Visschers Sinne-Poppen, Barlaeus' Blyde Inkomst, Dodonaeus' Cruydt-Boeck, Battus' Secreetboeck, Het Amsterdamsch Hoerdom, Nylandts De Verstandige Kock en O. Dappers Beschryvinghe passeren de revue, en Landwehr heeft aan de hand van fragmenten met smaak een zeer divers beeld samengesteld van de bijzonderheden in het dagelijks bestaan van driehonderd jaar geleden (De Slegte, 200 p., f 14,90). Scenes of Everyday Life. Dutch Genre Painting of the Seventeenth Century is een helder overzicht van de ‘zinnebeeldige’ schilderkunst uit de Gouden Eeuw (Martyrium, 240 p., f 29,90). Christopher Brown behandelt in vogelvlucht de iconografische aspecten van tal van genres: de werkende wereld, soldatenleven, huis en gezin, liefde en hofmakerij, kroegen en bordelen, markten en kermissen, spelletjes, straatleven, alchemisten, astrologen en astronomen. Prachtig is de prent waarop Philips Galle, naar een tekening van Breughel sr., bestaan en maatschappelijk nut van de alchemist afbeeldt. Vanuit het alchemistisch laboratorium waar het hele goudmakersgezin somber zwoegt, zien we door het raam het trieste resultaat ervan: de monnik van het armenhuis begroet de hele familie. Ook Adriaan van Ostade schilderde een alchemist, opnieuw in een buitengewoon onvrolijk decor. Brown vraagt zich terecht af of een werkelijke alchemist zich van de open haard zou bedienen die Van Ostade heeft afgebeeld. Waarschijnlijk is dat de schilder de karakteristieke goudmakersoven nooit in werkelijkheid heeft aanschouwd. Dat hij op de hoogte was van de symbolische betekenis van de alchemist
(toonbeeld van menselijke dwaasheid) bewijst een achteloos op de vloer geschilderd briefje, met de tekst oleum et operam perdis: ‘Dit werk is een verspilling van tijd en moeite.’ Ook astrologen werden voorgesteld als dwazen, getuige de houtsnede van Sebastiaan Brant uit 1610. ‘Het 32 exempel’ heeft als zinspreuk: ‘Die op de Planeten haer geloove stellen/ Moghen wel coopen een cleet met bellen.’
De tijd dat encyclopedieën door één man werden samengesteld is voorbij en in zekere zin is dat jammer. Oude naslagwerken als die van Winkler Prins, Nieuwenhuis, Kepper, Wink of Ter Laan bevatten op veel plaatsen ontroerende passages, merkwaardige opvattingen of prettig tendentieuze beschrijvingen. In moderne encyclopedieën, lexicons, et cetera, veelal samengesteld door een grote groep medewerkers, is die persoonlijke toon verdwenen, en dat maakt het leesplezier aanmerkelijk minder. Een fraai voorbeeld van een naslagwerk ‘nieuwe stijl’ is Nijhoffs Geschiedenislexicon van Nederland en België, een vraagbaak met kraak noch smaak over feiten en personen uit ver tot zeer recent verleden (De Slegte, 655 p., f 29,50). In onthutsend saai proza wordt een schat aan informatie verstrekt. Wie bijvoorbeeld wil weten wat Mariëngaarde was, vindt dat zo beknopt mogelijk uitgelegd. Dat het waddeneiland Griend, nu een onbeduidende zandplaat, nog tot de ‘rijke bezittingen’ van dit klooster werd gerekend: zo'n feitje schenkt natuurlijk nog altijd genoegen. Het lemma ‘Griend’ zelf meldt dat hier in de middeleeuwen een stadje was gevestigd, met een instelling van voortgezet onderwijs en een eigen kaas van naam en faam. In 1877 verdronken de laatste bewoners.
De kouseband heeft veel pennen in beroering gebracht. Jonathan Alb maakte een - luxe gebonden - bloemlezing van verhalen over dit tot de verbeelding sprekende attribuut. In Ein Strumpfband meiner Liebeslust (Van Gennep, 311 p., f 17,90) vinden we verhalen uit de achttiende-eeuwse Duitse literatuur: Jean Paul, Schanabel, Von Thümmel, Wezel en Sprickmann zijn met een kousebandenstuk vertegenwoordigd. Over een dichter die zijn verzen op de kouseband van zijn geliefde laat drukken, de kousophouder van de Heilige Maagd, een bijna-hartaanval bij plotselinge aanblik van een rijkversierd exemplaar, spitsroeden lopen door een haag van met kousebanden geselende jongedames, en een non die zichzelf in de wereldlijkheid van de kouseband verhangt. Kostelijke lectuur.
Een briljant werkje is Robert Darntons De literaire onderwereld tijdens het Ancien Régime (Van Gennep, 253 p., f 11,90). Aan de hand van verrassend materiaal aan brieven en documenten stelde Darnton een bijzonder leesbaar boek over de ‘boekhandel onder de toonbank’ samen. In deze ‘literaire onderwereld’ vinden we de romantiek van de spion, strandjutter, stroper, smokkelaar, de ‘noble criminal’ in het boekenbedrijf. Een van de aardigste hoofdstukken is dat waarin Darnton de praktijken beschrijft van een boekhandelaar in het Franse Tonnerre, De Mauvelain, een levend bewijs van de stelling dat de illegale boekhandelaar meer van onbetrouwbare afnemers en wanbetalers te duchten had dan van de politie. Op zeer slinkse wijze weet De Mauvelain zijn Zwitserse leverancier in zijn brieven te charmeren; die zendt onbezorgd de ene kist na de andere over de Franse Alpen. In plaats van geld stuurt De Mauvelain enkele keren een zwijnskop terug, die als lekkernij in dank wordt ontvangen: winterse temperatuur hield het geschenk tijdens de reis ‘in goede gezondheid’. De Mauvelain bestelde niet alleen illegaal werk, ook geaccepteerd bellettristisch, historisch, natuurkundig werk werd door hem gevraagd. Onder de ‘verboden boeken’ op zijn bestellijst klassieke erotische titels als Anecdotes sur Mme Du Barry, Venus dans le cloitre, of La Fille du joie. Hoe rijk het materiaal is waaruit Darnton heeft geput, bewijst zijn reisschema van de 330 kilometer lange tocht van een kist boeken van Zwitserland naar Tonnerre, compleet met de premies voor ‘ondergrondse’ verzekering. Naast veel precieze gegevens over geld, gewicht en gevaren tijdens vervoer, spreken toch vooral Darntons citaten uit de correspondentie tot de verbeelding. Gewiekst weet De Mauvelain zijn Zwitserse leverancier er zelfs toe over te halen illegaal werk van
vrienden voor hem te drukken. De voortdurende beloften van De Mauvelain omtrent goede verkoopverwachting en dus spoedige betaling zijn zeer vermakelijk. Waar het bijvoorbeeld een anti-godsdienstig werk van een samizdatgenoot betreft, schrijft hij: ‘Het boek is goed, waarlijk een uitstekend werk; het ondermijnt alles wat de Bijbel, wat het Boek Genesis leert over de schepping. Het zal goed verkopen, dat garandeer ik U.’
ATTE JONGSTRA
Modern Antiquariaat Van Gennep is gevestigd op Nieuwe Zijds Voorburgwal 330 Amsterdam en Oude Binnenweg 131B Rotterdam; Boekhandel Het Martyrium in de Van Baerlestraat 170-172 Amsterdam.