Pockets
In Londen leeft en werkt nog een gevolmachtigd ambassadeur van Litouwen. Sinds kort weten we weer dat Litouwen echt bestaat en dat de Litouwers hun onafhankelijkheid terug willen. Tot op heden is echter het enige grondgebied van de soevereine staat Litouwen in Londen te vinden. Waar ligt Fitzrovia? Ook in Londen. Midden in het land Bohemia, om precies te zijn. Dit land kent vele geschiedschrijvers en de nieuwste is Hugh David, auteur van The Fitzrovians (Sceptre, 276 p., f 23,55). De naam komt van de Fitzroy Tavern, een café in het centrum van de stad. De inwoners van Fitzrovia (‘outsiders, down-and-outs, drunks, sensualists, homosexuals and eccentrics’, kortom: kunstenaars) wisten zelf niet dat ze Fitzrovians waren, want de term werd pas met terugwerkende kracht ingevoerd. Deze wereld moet tussen ongeveer 1880 en 1970 hebben bestaan en David beperkt zich tot de gloriejaren: 1900 tot 1955. Misschien zijn de gloriejaren wel altijd de jaren dat je het zelf nog niet weet, dat er nog geen ‘image’ is waaraan je moet voldoen. Nu, verzucht David, zitten de jonge Tories in dezelfde cafés tussen de middag bohemien te spelen. (‘Soho has become a theme park.’) De auteur schrijft helder en lekker cynisch. We komen ze allemaal weer tegen: Augustus John, Nina Hamnett, Cyril Connolly, Julian Maclaren Ross en Dylan Thomas, die ook al aan zijn image bezweek. Een aantal van de anekdoten, want daar bestaan zulke boeken nu eenmaal voor een belangrijk deel uit, is afkomstig uit geschreven bronnen, en zal dus menigeen bekend voorkomen. Maar ja, je slaat The Fitzrovians open en je smult achter elkaar door en je weet allang niet meer of het een goed boek is.
Porlock is een andere plaats met een grote, literair gerichte bevolking. Alleen schrijft men er weinig. De belangstelling gaat in Porlock vooral uit naar jury's, prijzen, literaire lunches, lezingen, conferenties en, uiteraard, roddel. Toen Coleridge aan zijn Kubla Khan zat te werken, werd hij, zo melden de annalen, gestoord door een ‘person from Porlock’. Hij had achteraf spijt dat hij hem had binnengelaten. De moraal: men moet zich niet laten afleiden van het echte werk. A.N. Wilson meent dat hij zich in zijn leven vaak heeft laten afleiden. Hij schreef veel secundair werk, voor lezingen, maar vooral voor kranten en tijdschriften. Heel schuldbewust bundelde hij deze dan ook onder de titel Penfriends from Porlock (Penguin, 278 p., f 23,55). Onzin natuurlijk. Wilson doet zichzelf met deze verontschuldigende titel tekort en dat weet hij donders goed. Het boek bestaat uit korte, dikwijls briljante opstellen en schetsen over literaire figuren. Het zijn voornamelijk Victorianen (onder anderen Henry James, Tennyson, William Barnes) en tijdgenoten (Lodge, Murdoch, Braine, Pym, Compton-Burnett en C.P. Snow, welke laatste met de grond gelijk wordt gemaakt). In de categorie schetsen treffen we een heterogeen gezelschap aan: van de politici L.B.J. en Anthony Crosland tot vergeten figuren als ds. Inge (ooit een beroemdheid) en diens plattelandscollega Bernard Walke (zelfs nooit bekend geweest). Wilson gaat er voetstoots van uit dat leven en werk onlosmakelijk verbonden zijn, en geen enkel portret moet het treffende biografische detail ontberen. Hij heeft daarbij een meedogenloos scherpe tong inzake aanstellerij, zelfs bij figuren als Rilke, die hij duidelijk hoogacht. Alleen Philip Larkin, die niet veel schreef en over wie weinig spannende privé-gegevens te vertellen zijn, wordt opvallend mild getekend. Wilson ziet in hem de stem van zijn generatie, waar hij wel eens gelijk in zou
kunnen krijgen. En Larkin stelde zich bovendien ook helemaal niet aan.
Er zit nog leven in Dublin. Roddy Doyle schreef met zijn romandebuut The Commitments (Vintage, 165 p., f 20,10) de ontstaansgeschiedenis van de gelijknamige soulgroep. Jimmy Rabbitte, gek van James Brown, is de gangmaker en manager. Hij plaatst een advertentie. ‘De hardst werkende band ter wereld zoekt leden. Rednecks and Southsiders need not apply’. Kandidaten die zich melden worden door Jimmy ondervraagd over hun muzikale roots. Voor sommige sollicitanten wordt, nadat ze door de ouderlijke gordijnen zijn begluurd, de deur niet eens opengedaan. Dan dient zich een coryfee aan: Joey The Lips Fagan. Hij is weliswaar klein, kaal, en in de vijftig, maar heeft naar hij zegt met beroemdheden gespeeld. The Commitments zijn geboren. Nu nog leren spelen. Er is goddank geen cassette bij het boek geleverd, maar op papier zijn ze onweerstaanbaar. Het is even wennen, want naast de hardst werkende band ter wereld, zijn ze waarschijnlijk ook de grofst gebekte. Maar Doyles dialogen zijn, ik kan niet anders zeggen, grandioos. Na maanden repeteren is er een eerste optreden, in een buurthuis. Het kost de band niets, want ze hebben aangekondigd deel uit te maken van een anti-heroïnecampagne. Achter de drummer hangt derhalve een spandoek. De maker wist alleen niet met hoeveel e's je het woord precies spelde. Iedereen heeft tegen die tijd ook een artiestennaam, zoals James The Soul Surgeon Clifford, of L. Terence Foster, die eigenlijk Outspan heet, maar dat kon niet vanwege Zuid-Afrika. Er verschijnen maar dertig luisteraars, onder wie Outspans moeder, in een nepbontjas. En ze had nog zo beloofd niet te komen. Voor haar wordt een stoel neergezet. Roddy Doyle weet van geen ophouden als hij eenmaal een grap te pakken heeft. Gelukkig blijkt Soul, evenals sociologie, ongeveer alles te zijn wat je zo wilt noemen. Zanger Deco (op het podium Declan Blanketman
Cuffe) voegt spontaan enige regels toe aan het lied I'll search for you everywhere: ‘I'll search for you down on the docks - I'll wait under Clery's clock’. Dit alles met het oog op de couleur locale. De leren zijn immers de negers van Europa, heeft Jimmy gezegd. Sommige leden van de band maken bezwaar. Bij Clery's kopen toch alleen maar verkeerde mensen? ‘Maar de klok hangt buiten, merkt Derek-The Meatman-Scully op. ‘Soul is street,’ beslist Joey.
In de jaren vijftig verschenen bij Penguin drie verzamelingen Comic and Curious Verse. Er werden er honderdduizenden van verkocht. De samensteller, J.M. Cohen, maakte in 1975 nog eens een bloemlezing uit zijn drie eerdere bloemlezingen, met een enkele moderne toevoeging: A Choice of Comic and Curious Verse (Penguin, 470 p., f 28,25). Ook deze bundel blijft het doen en is onlangs al weer voor de zevende maal herdrukt. Waarom wordt al snel duidelijk: Cohen koos niet voor actualiteit in de humor, maar voor taalvaardigheid.
‘There's been an accident,’ they said,
‘Your servant's cut in half: he's dead!’
‘Indeed!’ said Mr Jones, ‘and please
Send me the half that's got my keys.’
NIEK MIEDEMA