Beroep: kleurling
De griezelige maar briljante Britse politicus Enoch Powell zei het in het begin van de jaren zestig al hardop: ‘Als bij ons in het dorp bekend zou worden gemaakt dat er volgende week een aartsbisschop onder ons zou komen wonen, zouden we hem met de vlag en de fanfare inhalen. Als bekend zou worden dat er tien aartsbisschoppen kwamen, zouden we hen nog steeds trots en vereerd welkom heten. Maar als men zou mededelen dat er zich honderd aartsbisschoppen onder ons gingen vestigen, dan zou er een verzetscomité ter bescherming van ons dorp ontstaan.’ De toespraak ging over de duizenden immigranten die van de Westindische eilanden naar Engeland kwamen. Mensen met een Brits paspoort. Geen aartsbisschoppen in paars gewaad, maar negers, veelal zonder have of goed. En Powell, het is niet anders, vertolkte de gevoelens van velen toen hij er wat van zei. In Nederland is er niemand van Powells kaliber geweest die de angsten van de autochtonen voor grote groepen landgenoten met een andere huidkleur onder woorden heeft gebracht. Maar de achterdocht en de gevoelens van bedreiging zijn er niet minder om. In zulke situaties ontstaan vanzelf de noodzakelijke negatieve typeringen: ‘Ze maken lawaai, ze zijn niet schoon, het zijn messentrekkers en ze kennen maar twee woorden: Sociale Dienst.’ Terwijl de stereotiepe neger vroeger zo leuk was. Rudie Kagie sprak met overlevenden van de eerste lichting Surinamers en Antillianen die naar Nederland kwam. In De eerste neger (Het Wereldvenster, 138 p., f 27,50). Werden zij als lawaaimakers gezien? Welnee, ze waren door hun huidkleur bij voorkeur geschikt voor de jazzmuziek. Ze moesten overal komen optreden in nachtclubs. Sommigen van hen hadden nog nooit een instrument vastgehouden. De (lichtgekleurde) zanger Max Woiski moest eens invallen voor Kid Dynamite, die een dubbele afspraak had gemaakt. De eigenaar van de zaak reageerde teleurgesteld. Max was niet zwart genoeg:
dat kon nooit wat zijn met die stem van hem. Vond de Nederlander de eerste zwarte immigranten niet schoon? Voetballer Darius Dhlomo moest aan iedereen zijn blinkende gebit laten zien. En Joseph Sylvester, bijnaam ‘Menthol’, stond met tandpasta op de markt: ‘Het geheim van het zwarte ras.’ Messentrekkers? Welnee, de neger was goedlachs. En vocht eerlijk met de vuist. Zwarte boksers waren zeer gewild. Er was er een die aan het eind van iedere wedstrijd onder accordeonbegeleiding een lied ten gehore bracht: ‘I can't give you anything but love, baby.’ Klaplopen bij de Sociale Dienst? Frits Blijd, die in 1928 als verstekeling naar Nederland kwam, meldde zich bij het arbeidsbureau, waar men achter zijn naam invulde: Beroep: kleurling. Dat was blijkbaar genoeg om aan de bak te komen. Blijd zelf: ‘Ik heb nooit ergens hoeven solliciteren, het werk is me altijd komen aanwaaien. Wie zwart was, had in die tijd een flinke streep voor... Welnee, van discriminatie heb ik nooit iets gemerkt. De kleur van mijn huid werkte juist in mijn voordeel.’ Waarom is alles toch zo veranderd? Het is de vraag die eigenlijk ieder lid van die eerste generatie kwelt. Lou Lichtveld (Albert Helman) is er nog steeds niet uit. En ook Rudie Kagie geeft geen duidelijk antwoord. De individuele immigranten zelf kan men weinig verwijten. Ze kwamen niet om slechte redenen. Is het dan toch, zoals Enoch Powell wil doen denken, domweg een kwestie van aantallen? Of speelt nog iets anders een rol? In Kagies boek zit, tussen de regels door, een rode draad. Al in de allereerste, vooroorlogse jaren, waarin discriminatie nog veelal onder de oppervlakte blijft, komt telkens iets merkwaardigs ter sprake, waarover met verontrusting wordt geschreven en gesproken, en wat zich aan een rationele discussie lijkt te onttrekken. De negers heten dan nog aardig, hardwerkend, muzikaal, goedlachs en beleefd. Ofte wel: ze doen wat van hen
verlangd wordt. Op één ding na. De zwarte mannen blijken een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit te oefenen op Hollandse meisjes. Je vraagt je af hoeveel van de angst van de allochtoon hier in diepste grond mee te maken heeft.
In het Amsterdamse Tropenmuseum zal vanaf 16 december een tentoonstelling te zien zijn, getiteld ‘Wit over Zwart. Beelden van zwarten in de westerse cultuur’. Bovenstaande illustratie is afkomstig uit de collectie ‘Negrophilia’ van de Stichting Cosmic Illusion Productions.
NM