Ruimhartig
Toen een vriendin haar op een morgen voorspelde dat ze dezelfde dag nog zou bevallen, moet Elisabeth Vigée Lebrun (1755-1842) geantwoord hebben: ‘O nee. Dat kan helemaal niet. Morgen komt er iemand poseren.’ Het is precies die vrouw - ongeaffecteerd en authentiek onder alle omstandigheden - die aan het woord is in Memoirs of Madame Vigée Lebrun. De beroemde portretschilderes schreef ze op verzoek van haar vriendin prinses Dolgoruki, in 1835. Lionel Strachey's Engelse vertaling dateert uit 1903. De Amerikaanse uitgever George Braziller bracht die vertaling onlangs opnieuw uit (233 p., f 34,45), met de bijbehorende inleiding van John Russell. Russell somt op wat de Memoirs fascinerend maakt: Mme. Lebrun kende iedereen, vanaf de laatste jaren van het ‘ancien régime’, de revolutiejaren van 1789 door, de Restauratie, tot bijna de woelingen van 1848. De groten der aarde zitten voor haar, maar Vigée Lebrun is oprecht in haar ongeïmponeerdheid. ‘Het was fundamenteel voor haar succes dat ze portretschilderen beschouwde als een conversationele activiteit, een duet voor gelijken, waarin de zitter nimmer werd gevleid maar werd uitgedaagd.’ Ze klaagde of tobde nooit. De zeshonderdzestig schilderijen brachten een fortuin op, maar haar echtgenoot maakte haar haar verdiensten twintig jaar lang afhandig: ze behandelde het alsof dat nu eenmaal een nogal onbelangrijk gebrek in zijn karakter was. Toen de schilder Jacques-Louis David haar achtervolgde met jaloerse laster, beschouwde ze dat als te kinderachtig om serieus te nemen. ‘Ze kende de beste acteurs, de beste schrijvers en de beste schilders van haar tijd. Wat haar eigen attracties betreft, ze was de bescheidenheid zelve en zei platweg en tot in bijzonderheden dat ze in haar jeugd lelijk was geweest. Daarom geloven we haar wanneer ze ons vertelt dat Voltaire in zijn
laatste dagen haar portet kuste en kuste,’ schrijft Russell. In 1789 is Vigée met haar dochtertje haar Napels gevlucht, volstrekt berooid maar even volstrekt zorgeloos. Haar ruimhartige karakter laat zich aflezen in een beschrijving van de vrouw van de Russische ambassadeur in Napels. ‘Haar oom Potemkin bedolf haar onder zijn rijkdom, waarvoor ze geen emplooi had. Haar schoonmoeder zond haar, uit Parijs, koffers vol met de mooiste kleren, gemaakt door Mlle. Bertin, de kleermaakster van koningin Marie-Antoinette. Ik geloof niet dat de gravin er ooit een opende, en toen haar schoonmoeder de wens te kennen gaf haar in een van de prachtige peignoirs uit de kisten te zien, zei ze ongeïnteresseerd: “Waar is dat goed voor? Waarom?” Maar dankzij haar beeldige gezicht en haar engelachtige liefheid was ze onvergelijkelijk charmant.’
DS