Filistijnse figuur
Niet dat het commentaar van Wilamowitz in zijn eigen tijd geen reacties zou hebben uitgelokt. P.C. Boutens, de eerste Nederlander die nagenoeg alles wat omstreeks 1920 van het werk van Sappho bekend was, in onze taal heeft herdicht, schreef in zijn inleiding: ‘... de niet minder benepen aantijging van fatsoenlijkheid door de ridders van de filistijnse figuur, die haar hartstochtlaaiende gedichten pogen te verlagen tot een soort muffe kostschoolpoëzie. Het is alles het zelfverdoovende gekakel in het drekkig-donkere hoenderhok, dat zich wijsmaakt den opstijgenden leeuwerik te overstemmen.’
Om nu eens precies te achterhalen hoe de situatie werkelijk is geweest, zou je over een geleerde beschikt moeten hebben zoals Kinsey, die in de jaren veertig een onderzoek uitvoerde naar het seksuele gedrag van de man. In het begin van de jaren vijftig werden de resultaten gepubliceerd. Het Kinsey-rapport bracht een schokgolf teweeg in de beschaafde wereld. Kinsey toonde met behulp van droge statistieken aan dat een op de drie mannen in Amerika minstens eenmaal in zijn leven een homoseksuele ervaring leidend tot orgasme had gehad. Men was zeer ontstemd over zoveel onverdraaglijke waarheid en de vermanende vinger dat dit slechts gold voor de Amerikaanse en niet voor de Europese man, is ook in Nederland meermalen opgestoken.
Jammer genoeg is het niet mogelijk een enquête te houden onder mensen die er niet meer zijn. Wij verkeren echter in de gelukkige omstandigheid dat de oude Grieken ons een schat aan beelden, geschilderde vazen, potscherven en literatuur hebben nagelaten. In een boek met een rijkdom aan citaten, getiteld Greek Homosexuality (Londen, 1978) heeft K.J. Dover nauwkeurig plaatsen bijeengebracht waar in de Griekse letteren sprake is van homoseksualiteit. Deze uitingen heeft hij extra bewijskracht verleend met de afbeelding van schilderingen. Hij heeft getracht hiermee eens en voorgoed af te rekenen met alle dwaze, niet op voldoende kennis gegronde, twistgesprekken over homoseksualiteit in het klassieke Griekenland. Uiteraard is er maar een klein gedeelte van de Griekse literatuur en de vaasschilderkunst bewaard gebleven, maar dat gedeelte is zo prachtig en zo onmiddellijk opgeweld uit het hart van de maker, dat het zich uitstekend leent voor een open, niet-bevooroordeeld commentaar. Dit boek van Dover is nu, elf jaar na eerste verschijnen, in het Nederlands uitgekomen, voorzien van een nieuwe inleiding en uitmuntend vertaald, zoals te verwachten was, door de classicus en homoloog Wim Hottentot. Het boek van Dover is allesbehalve eenvoudig. De vraag doet zich voor of een niet-classicus gemakkelijk met Dover kan meespringen van lyriek naar tragedie, van tragedie naar komedie en van de redenaars naar de filosofen. Beknopte inleidingen met betrekking tot de behandelde schrijvers zouden niet hebben misstaan, vooral omdat sprake is van schrijvers die soms meer dan een eeuw met elkaar in leeftijd hebben gescheeld. Het mooie van dit boek is de droge, niet-belerende, van alle emoties verstoken toon. Alleen zó kan homoseksualiteit, een verschijnsel dat veel emoties oproept, goed bestudeerd worden.
Vaasschildering: Volwassen mannen (met baarden) maken een jongeman (in het midden, met brede borstkas) het hof.
De Grieken waren zich ervan bewust dat de opgroeiende jongeman, op het punt om manbaar te worden, erg aantrekkelijk is. Tegenover seksuele relaties tussen volwassen mannen hebben zij vermoedelijk met voorbehoud aangekeken, maar echt belangrijk vonden zij wat aan een inwoner van de stadstaat in het bezit van burgerrechten wel of niet geoorloofd was. De verhouding tussen de erastes (minnaar) en de eromenos (beminde) werd niet afgekeurd, vooral omdat deze strookte met het opvoedingsideaal: de jongere werd dooi de oudere man tot een dapper soldaat en een goed burger gevormd. De Spartaanse maatschappij was volledig op deze betrekking tussen mannen ingericht. Een jongeman had het recht te trouwen, maar hij verbleef samen met andere mannen in de kazerne en de nachtelijk bezoeken aan zijn vrouw dienden geheim te blijven.