Decor
Wie vanwege de zwendel handenwrijvend begint te lezen komt een beetje bedrogen uit. Het zijn sterke stukken, want Dendermonde kent die wereld als zijn broekzak, maar erg dramatisch en spannend is het niet: schrijven, ook van Gedenkboeken, gaat langzaam en een ontknoping na vijfentwintig jaar is ook niet erg opwindend.
De ‘zwendel’ is meer een rode draad door Gabri Bastiaanses leven en ik was vooral nieuwsgierig te lezen hoe de Dendermonde van die opmerkingsgave in De dagen zijn geteld, de overgang van de jaren zestig naar die van tachtig zou verbeelden; want dat is toch het handwerk van de romancier. Dat viel me tegen. Het woordgebruik verandert wel, van troel, snoes, bullen, naar een stuk bezigheid en dat jargon; de signalementen zijn er wél, ‘de macht van de welzijnskrotters, van de fietseconomie’, maar het blijft decor: ‘In 1964 leefde heel West-Europa in de doodgewone veronderstelling dat de welvaart ten hemel steeg.’ ‘1969 was een heel leuke en bonte tijd’, ‘1971: de luciditeit was neergedaald tot de burgerij’, ‘1975: het waren mooie reisjes, het waren mooie jaren.’
Dat ligt ook wel voor de hand, want de tijden mogen veranderen, Gabri Bastiaanse is nog dezelfde als Bernard Wesselius uit De dagen. In dat boek zit zijn echte plezier in dat groepje journalisten op weg naar de jenever, in de Zwendel is hij ‘lid’ van een gezelschapje vrienden en vriendinnen. Een mooi clubje: ‘Ja, het was gezellig, gevuld, vol kleine frictie, vol belang en geheim en warmte en achterdocht, kritiek en saamhorigheid.’ Datzelfde ervaart hij in dat Gedenkboeken-team, Gabri is ‘geboren voor dat soort samenwerking, voor gezellig conspireren in een ploeg’. Ik kan me niet herinneren ooit een boek te hebben gelezen waarin het woord gezellig zo vaak, maar ook zo effectief wordt gebruikt. Het is die spannende gezelligheid van het ideale jongensboek.
Gabri Bastiaanse is een workaholic, tevreden met zijn middelmaat maar toch uitverkoren, niet alleen zal ééns die grote roman komen, hij zal de wereld ook een keer verbazen met de waarheid van zijn bevindingen. Dendermonde werkt, zeggen de interviews, al twintig jaar aan het échte grote boek over de drank. Gabri Bastiaanse is, ik citeer hem, cuntstruck, hij zal eens het grote boek over het vrouwelijk geslachtsorgaan schrijven, de Taal van het Tweede Gezichtje, de oergrammatica van het vrouwenkruis. De secretaresse met de stramme benen en de wiebelende kont, de verpleegster die naar peterselie en selderij ruikt, de buurvrouw en haar opstandige dochter, de vriendin die vroeger niet wou (‘de pikkeplager’). Het is geen Dynasty, geen (wilde) sex, maar een soort fatsoenlijke, tedere ridderlijkheid, die voortdurend stukloopt op conventies, op wat hoort en niet hoort, en: ‘Wat maken ze toch veel kapot met dat ellendige geklep en gezeik.’ Wat dat betreft is er sinds De dagen zijn geteld niets veranderd.
Bastiaanse beseft, als hij met pijn en moeite, de kroon op zijn zwendel zet, dat je om het echt te redden en om niet je hele leven in een wrak 2CV'tje langs 's heren wegen te moeten wiebelen op zoek naar werk en liefde, uit wat gemener hout gesneden moet zijn.
Ik las het boek, als gezegd, in de zomervakantie en was nieuwsgierig wat ‘de kritiek’ ervan gevonden had. Zijn uitgever zei ‘dat dat wat tegenviel’ en stuurde me de oogst. De Leeuwarder Courant (‘plezierig, beeldend’), De Limburger (‘zeer onderhoudend’), het Leidsch Dagblad (‘te lang’) en het Algemeen Dagblad (‘langzaam, breed uitgemeten’). Dat is inderdaad niet veel, zelfs bitter weinig en het toont aan dat de Nederlandse literatuur met zulke sprongen vooruit is gegaan dat Dendermondes dagen geteld lijken. Met die twee critici die het te lang vonden kan ik het bovendien ook wel eens zijn: als Dendermonde zich beperkt had tot de laatste jaren, de triomf van de zwendel, zou het even aardig maar zeker harder en compacter geworden zijn. Maar ik had nog die herinnering aan De dagen zijn geteld. En ik herkende die hang van Gabri Bastiaanse naar die ‘gezelligheid’. Bovendien hou ik wel van het vage kankeren van ietwat cynische broodjournalisten, want ondanks alles weten ze genoeg van ons aller oerhollandse leven om er een onderhoudende, bij vlagen zelfs intrigerende, roman over te schrijven.
■