Ivo Michiels
vervolg van pagina 5
gebruikt, niet altijd even doordacht, en zelden met zo'n proef op de som erbij als in het werk van Ivo Michiels. Het verzet tegen een jeugd waarin arbeiders en studenten uit elkaar gehouden werden als bokken en schapen (men moet immers zijn plaats weten), voert hier tot een bijna triomfantelijk idee over het schrijverschap: weg uit de turnzaal en uit de roomse fanfare, maar wél de vlag dragen. En het versmade dogma wordt niet door een ander, al even onvruchtbaar en schadelijk gelijk vervangen: Michiels heeft voorgoed zijn bekomst van de ‘gelijkhebbers’ en kiest partij voor het aarzelen, de twijfel, het niet weten - het belangrijkste intellectuele thema in de literatuur van deze eeuw. Meer dan eens heb ik aan landgenoten van Michiels moeten denken, hoe anders geaard ze ook zijn (of schrijven): Monika van Paemel en Paul de Wispelaere bijvoorbeeld.
Met hen heeft Michiels een zekere ambivalentie tegenover het schrijven gemeen, hoe kan het anders: men is ‘veroordeeld tot de monoloog’, men is tegelijkertijd een ‘ruimteschuimer’ en een ‘gluurder op sokken’. Ambivalentie is vaak gezonde twijfel, een factor die het samengaan van scheppingsdrang en gezond verstand bevordert. Dit boek van Michiels deed mij, al is de vergelijking ogenschijnlijk nog vreemder, ook denken aan Menno ter Braaks Geschiedenis ener intelligentie. De meeste intelligenties, denk ik, ontwikkelen zich door de gymnastiekzaal achter zich te laten, en dan student, lezer, schrijver te worden. Alleen geloven ze nooit dat hun vlag en lauweren echt zijn.
■