Pockets
Dick Hobbs keerde terug. Als socioloog nog wel. Geboren en getogen in het Londense East End, had hij niet kunnen dromen dat zijn leven ooit nog eens een academische wending zou nemen. Hij werkte na zijn schooljaren onder meer als magazijnbediende, straatveger, vuilnisman en losse arbeider. Toen hij naar Noord-Engeland verhuisde, waar hij soortgelijke baantjes had, ontdekte hij tot zijn verbazing dat de arbeiders daar heel anders waren. Hij was bijvoorbeeld gewend geweest zijn ronde als vuilnisman snel af te maken, om dan de middag door te brengen op het golfterrein, of in de een of andere grijze handel. Bijna iedereen die hij kende greep voorkomende gelegenheden aan om ergens een slaatje uit te slaan. De Londense vuilnismannen hadden dan ook een systeem van ‘job and finish’ afgedwongen. Wie klaar was kon gaan. In het Noorden bleken de vuilnismannen net zo hard te werken, voor minder geld, en als hun dag er op zat, gingen ze ergens drinken, op een landje werken, of thuis bij de familie zitten. Ze zwoeren bij lichamelijke kracht in plaats van slimheid. De levendige handel en wandel van het East End bestond er niet. En niemand leek er zo goed van de tongriem gesneden als de Londenaren. Hobbs raakte gefascineerd door zulke grote culturele verschillen binnen de arbeidersklasse en leerde tevens zijn buurt van herkomst waarderen als iets bijzonders. Hij ging een opleiding volgen. Hij keerde terug naar het East End, aanvankelijk als onderwijzer, al spoedig als sociologisch onderzoeker. Zijn accent en achtergrond hielpen mee om weer snel ingangen te krijgen in het grijze circuit. Doing The Business (Oxford University Press, 255 p., f 23,35) is het fascinerende eindresultaat. Hobbs concentreerde zich op twee zaken die de dynamiek van de gemeenschap bepalen: het entrepreneurschap van vrijwel iedereen, dikwijls op of over de grens van het legale, en de rol van de
detectives, de politiefunctionarissen die op geheel eigen wijze een oogje in het zeil houden en de ergste uitwassen te lijf gaan. De moeilijke combinatie van structureel overzicht en levendig detail is in dit boek werkelijk voorbeeldig tot stand gebracht. Hobbs gebruikt steeds uit het leven gegrepen geschiedenissen om de grote lijn te illustreren. We leren ze allemaal kennen: de client, de grafter, de jump-up merchant, de kleine en de grote jongens, politicus, ambtenaar of inbreker, ieder op eigen wijze aangewezen op zijn inventiviteit. Hobbs' gesprekken met informanten zijn (terecht) ongekuist en zitten vol humor. Voor menige Hollandse wetenschapper wellicht verdacht, maar u moet het vooral lezen.
Kellow Chesney, de auteur van The Victorian Underworld (Pelican, 464 p., f 28,25), schreef een enigszins vergelijkbare studie over het criminele milieu in Engeland in het midden van de negentiende eeuw. Hij is uit de aard der zaak niet, zoals Hobbs, in de gelegenheid geweest om met ooggetuigen te spreken. Maar ook deze onderzoeker weet een woelige subcultuur tot leven te brengen. Er werd in die dagen gesproken over de dangerous classes. Daaronder vielen niet de arme boerenknecht die rapen stal, of de frauderende bankier. Men bedoelde een categorie van mensen die door hun hele manier van leven de gevestigde orde negeerden en dus bedreigden. Zwervers, bedelaars, zakkenrollers, bandieten, gokbazen, hoeren, religieuze en seculaire oplichters. Bewoners van een schaduwwereld waarover de wildste geruchten de ronde deden. Chesney spreidt een wat curieuze belangstelling voor het gruwelijke detail ten toon, overigens ingebed in een keurige, afstandelijke stijl. Bij illegale bokswedstrijden met de blote vuist - een traditie die in Engelse kroegen tot in de jaren dertig een bloeiend leven leidde -, waar uiteraard fors werd gewed, is het bloed dat uit de mondhoeken en wenkbrauwen vloeit bijna te ruiken. De illustraties zijn van Gustave Doré.
Bharati Mukherjee: een typisch Amerikaanse naam? Jazeker. Waarom niet? The Middleman And Other Stories (Fawcett Crest, 194 p., f 12,30) bevat elf korte verhalen over Amerikanen met een min of meer exotische achtergrond. Mukherjee zelf, de schrijfster van deze veelgeprezen bundel, ziet vooral de overeenkomsten. In alle verhalen ligt de nadruk, zonder twijfel met opzet, op universele menselijke emoties, die door de toevallige culturele vernislaag heen willen breken. De verhalen zijn kort tot zeer kort. En toch meen je de hoofdpersonen na afloop te kennen. Dat duidt op groot vakmanschap. Mukherjee houdt niet van uitgebreide beschrijvingen, maar weet ondertussen veel typerende informatie te verwerken. Het verhaal ‘The Management Of Grief’, begint bijvoorbeeld met de schitterende zin: ‘Een vrouw die ik niet ken, staat op de Indiase manier thee te zetten in mijn keuken.’ In de volgende zin leren we dat zich meerdere onbekende vrouwen in de keuken ophouden, fluisterend en tactvol bewegend. Ze openen kastjes, zoeken, en proberen de vertelster niet te vragen waar dingen bewaard worden. Ze doen haar denken aan haar kinderen, als die op moederdag probeerden in de keuken een verrassing te maken. Grote slobberige omeletten bijvoorbeeld. Net als toen doet ze alsof ze niks hoort. Dit is een prachtige, rijke bundel.
Women Of The World (Ballantine, 258 p., f 12,30) van Julia Edwards schetst portretten van vrouwelijke buitenlandse correspondenten. Mevrouw Edwards heeft zelf een kwarteeuw ervaring als zodanig en heeft een groot aantal van de beschreven collega's persoonlijk gekend. Na enkele historiserende hoofdstukken maken we kennis met coryfeeën als Mary Roberts Rinehart, Martha Gellhorn, Marguerite Higgins en Flora Lewis. Het boek toont hen vooral in actie, niet zelden levensgevaarlijke actie, want veel van het nieuws van deze eeuw betrof nu eenmaal gewapende conflicten. Het boek is gebaseerd op enige research, maar draagt er niettemin de sporen van snel te zijn geschreven. De verschillende correspondenten komen vooral naar voren in hun moed, doortastendheid en gewiekstheid, waarbij de auteur telkens net iets te nadrukkelijk wil bewijzen dat deze in het veld onontbeerlijke kwaliteiten niet slechts aan mannen zijn voorbehouden. Dat is jammer, want overbodig. Het werk van deze dames spreekt voor zichzelf. Sigrid Schultz van de Chicago Tribune sprak in 1935 Hitler op de Berlijnse autoshow. Over de tijd van de moderne technologie zei hij: ‘De mens moet automatisch handelen. Er is geen tijd om te denken. Het aantal mensen dat voor zichzelf denkt neemt gestadig af. Dat maakt het mogelijk voor diegenen die weten wat ze willen, om de massa's gemakkelijker dan ooit te leiden.’ De goede verslaggever, man of vrouw, herkent altijd de essentie in een woordenstroom.
NIEK MIEDEMA