Nagloeien
De luchthartige toonzetting van een dergelijke uitnodiging is typisch-Ferron: mét het vrouwtje wordt de lezer binnengelokt, gerustgesteld, om dan op de meest gruwelijke taferelen uit de ongelukkige jeugd van de schrijver vergast te worden. ‘Op wat voor galeien worden ons dergelijke beelden toegeworpen?’ luidt het motto afkomstig van Ernst Jünger. Toepasselijker is het nauwelijks te formuleren: wie de wereld van Ferron binnen durft te gaan, loopt grote kans gegrepen en geboeid te worden door een schrijver die zijn lezer niets bespaart, die de psychologie à la Freud wel eens even op zijn eigen (hardhandige) manier zal voorstellen. Ik heb in de duisternis van de Karelische nachten weer de scherpste beelden gezien die nog lang op het netvlies nagloeien.
Louis Ferron
hans van den bogaard
Karelische nachten is niet alleen een roman over hoe een schrijver aan een roman komt die hem beroemd maakt: door bedrog en wraakgevoelens. Bedrog en wraak domineren alle verhaaldraden: de relatie van Fred Hofzanger met zijn ouders, de verhouding tot zijn jonggestorven jeugdvriend Arthur Kerckaert, het huwelijk met de ex-verloofde van Arthur.
In de ouders-zoonrelatie werkt Ferron het gegeven uit dat hij vanaf het begin van zijn schrijverschap als autobiografisch heeft gepresenteerd: een liefdeloze moeder, een vader die naar het Oostfront vertrekt en daar in 1942 sneuvelt. Hofzanger bezoekt zijn dementerende moeder in een rooms-katholiek verpleeghuis: ‘Ik boog me naar haar over en fluisterde: “Je hebt met mijn vader geneukt. Met August Hofzanger. Hofzanger, zo heet ook jij. En je hebt nooit van hem gehouden en toch heb je zijn kind gebaard. En verraden heb je hem toen je mij baarde en verraden heb je hem toen hij, met jouw toekomst voor ogen, lid werd van die malle partij. En verraden heb je hem toen je met droge ogen bij de trein stond. Zie je zijn gezicht nog voor het neergeklapte treinraam? Zijn feldgraue muts net iets te scheef op het hoofd, hij was tenslotte kunstschilder. Hij boog zich uit het raam, smeekte om je hand en kuste die. (...) Terwijl hij door de Karelische wouden zwierf, heb je zijn huis onttakeld en het hem onmogelijk gemaakt ooit nog terug te keren. En daarom ben je gek geworden. (...) Draag rouw, vrouw. Maar je ligt daar in wit gestichtslinnen en verraadt hem nog in je waanzin.”’
Als wraak op een moeder die het bestaan van haar man - de schandvlek van de familie - wilde verzwijgen, richt de zoon een monument voor hem op. De vader krijgt mythische proporties. Hij is gesneuveld tijdens het winteroffensief van '42 in Karelië, het grensgebied tussen Rusland en Finland. Op het internaat, waar de jonge Fred op kosten van een oom verblijft, fabuleert hij tegenover zijn boezemvriend Arthur dat zijn vader in Russische krijgsgevangenschap was geraakt, ontsnapte en in Fins Karelië onderdook. ‘Na de oorlog had hij mijn moeder en mij laten overkomen en had hij zich als visser, jager en boer in de wouden gevestigd. Want hij was een man van de wouden en meren en met ogen die wel tot aan de pool konden kijken. Hij was, zo zei ik, tussen het jagen, vissen en oogsten door, de schilder van het Karelische landschap geworden, de schilder van het verloren gebied.’ Het commentaar van Arthur: ‘Ach, ga weg.’
Maar zo laat Fred Hofzanger zich niet afschepen; met de pen van Ferron - die fragmenten gebruikt uit het Finse nationale epos de Kalevala - schildert hij een Karelisch landschap in de buurt van Haarlem. ‘Hier, in de wouden, leest men de geschiedenis bij het licht van nimmer wijkende dampen.’ Dit moet een toespeling zijn op de intertekstuele werkwijze van Ferron: zijn geschiedenissen spelen zich af in gebieden van de literatuur. In Karelische nachten klinkt minstens de (verwerking van de) lectuur door van Robert Musils Die Verwirrungen des Zöglings Törless (1906) en van Michel Tourniers Le roi des Aulnes (1970).