Afgeprijsd
Een van de meest intrigerende essays die ik ooit las is ‘De val van Benito Mussolini’, geschreven door de componist Dick Raaijmakers. Naast werk van onder anderen Bernlef, Kouwenaar, Van Pinxteren, Bloem, Kusters, Schierbeek werd het opgenomen in Raster 29 (Van Gennep, 208 p., f 3,90). Raaijmakers beschrijft het onvoltooide filmproject van een onbekend gebleven regisseur die in de jaren dertig onder de naam Cassius werkte aan een film over het leven van de Duce. Uitgangspunt was de martiale houding die Mussolini in het openbaar aannam; houdingen vormen ook verder de rode draad: met een toespeling op Petrus' kruisiging verbeeldde Cassius Mussolini's einde door hem ondersteboven te filmen. De Tweede Wereldoorlog moest nog beginnen, maar wonderlijk genoeg situeert Cassius Mussolini's laatste dagen in oorlogsrumoer, en wie weet dat de inmiddels gefusilleerde Italiaanse dictator inderdaad in 1945 ondersteboven aan een garage werd opgehangen, verbaast zich over Cassius' voorspellende gaven en vraagt zich tevens af of de gegevens die Raaijmakers - overigens volstrekt overtuigend - presenteert op werkelijkheid berusten. Het element dat misschien wel de meeste twijfel oproept is Raaijmakers' mededeling dat Cassius gebruik had willen maken van passages uit Laurel en Hardy's film Nightowls, die net voor Cassius' project in dezelfde Roach-studio's was voltooid. De vlucht voor de politie van beide mannen in Nightowls wilde Cassius laten overvloeien in de vlucht van Mussolini: het was zelfs zijn bedoeling Oliver Hardy zich tot Mussolini te laten omkleden. Zouden Laurel en Hardy, zelfs met het ‘goede doel’ van Cassius' project (antifascistische propaganda) zichzelf en hun film voor deze ongewone produktie hebben geleend? De twijfel over het waarheidsgehalte doet je Raaijmakers' essay herlezen, maar doet er nauwelijks toe. De uiteenzettingen, de onverwachte verbanden, de
mogelijkheid (en waarschijnlijkheid) van een visionaire produktie als die van Cassius, fascineren. De lezer wordt gedwongen via Raaijmakers' verrassende associaties de wereld vanuit verschillende standen, op zijn kop, te bezien. ‘Zigeuners. Komen allen uit Bohemen’, ‘Oase. Herberg in de woestijn’, ‘Crucifix. Staat goed in alkoven en bij de guillotine’, ‘Oplichter. Verkeert steeds in de beste kringen’, ‘Zweetvoeten. Teken van gezondheid’. Flaubert verzamelde een groot aantal van dit type enormiteiten voor het helaas onvoltooide deel twee van zijn Bouvard en Pecuchet. Monika Petzenhauser vertaalde ze in het Duits voor Wörterbuch der Gemeinplätze (Van Gennep, 192 p., f 13,50). Bevat de (bijna) volledige verzameling, in ieder geval meer dan in Edu Borgers Nederlandse vertaling werd opgenomen.
In 1845 verscheen van de vooraanstaande historicus en tekenaar Henry Shaw, geheel in de traditie van een herlevende belangstelling voor de middeleeuwen, een standaardwerk over middeleeuwse typografie. Shaw beoogde in Alphabets een historisch beeld te geven, inspiratiemateriaal voor ontwerpers, kunstenaars, architecten en ‘iedereen die zich bezighoudt met het restaureren van oude kunst en het scheppen van nieuwe varianten’. Uit zijn boek werd voor een Nederlandse editie een selectie gemaakt (De Slegte, 95 p., f 19,50). De vele, in fraaie kleurendruk afgebeelde, specimina ademen heraldiek, loofwoud en smeedwerk, andere lijken kunstig geborduurd. Dat de architecten van de neogotiek zich inderdaad door Shaws werk hebben laten inspireren lijkt evident.
Meer boekkunst in Fine Bookbinding in the Twentieth Century door Roy Harley Lewis (Van Gennep, 151 p., f 37,90). Met werk van grote binders als Cobden Sanderson, Faith Shannon, James Broekman en Santiago Brugalla. Vooral van de laatste zijn enkele schitterende banden afgedrukt, organische ornamentiek. De enige Nederlandse boekbinder in dit overzicht is Pau Groenendijk, vertegenwoordigd met een opvallende, ingelegde textielband rond science-ficton strips.
Sartre & Flaubert bevat Hazel E. Barnes' introductie in Sartres buitengewoon omvangrijke, controversiële Flaubert-biografie L'Idiot de la famille. Ze analyseert Sartres psychoanalytische beschrijving van Flauberts leven en werk, zijn sociologische onderzoek van de negentiende eeuw, en zijn evaluatie van Flauberts positie in de literatuur. Barnes blijft vrijwel overal boven de zeer complexe materie, en toont het belang van Sartres biografie aan zonder haar kritische instelling te verliezen. Voor het eerst wordt in Sartre & Flaubert een indruk gegeven van het laatste deel van deze biografie, dat Sartre wegens blindheid niet meer wist te voltooien (Martyrium, 449 p., f 12,50).
Van de zestiende tot eind achttiende eeuw kende Nederland het in onze tijden van Interpol en internationaal terrorisme nauwelijks nog denkbare verschijnsel van de vrijplaats. De sterke arm reikte niet tot binnen de Betuwse stadsmuren van Culemborg, Vianen. Buren, Leerdam en IJsselstein. Marijke Gijswijt-Hofstra geeft in Wijkplaatsen voor vervolgden een overzicht van het losse leven van gevluchte bankroetiers en (in mindere mate) ‘doodslagers’, op basis van archieven (er moest schriftelijk om toegang worden verzocht) en literatuur. Wijkplaatsen voor vervolgden is een grondig boek (met uitgebreide statistieken) en bevat levendige passages. Bijvoorbeeld van de notoire schrijver/schuldenaar Jacob Campo Weijerman, die zelfs in Vianen door ongedekt lenen in moeilijkheden raakte. Een uitlevering aan het Hof van Holland (wegens smaadschriften) nam hij de stadsbestuurderen niet in dank af. In Vianen, schreef Weijerman, is ‘drinken en klinken de leus, vreeten en zuipen het merk, hoeren en snoeren het woord van de wacht. Die voorbeeldelyke leevenswyze komt de inboorelingen en inwooners zo smakelyk voor, dat zy malkanderen uit de weg bonzen, op hoop van ook een hapje te zullen slobberen uit dien toverbeker.(...) Ik zeg, de Vianaars zyn dien aangaande te binden met een strootje.’ (De Slegte, 245 p., f 16,90)
Klaus Theweleit publiceerde in 1977/'78 een onthutsende studie over het nationaal-socialistische/fascistische denken. Geen licht verteerbaar werk: hij presenteert in hoog tempo een grote hoeveelheid geschreven bronnen, en hanteert met enige vanzelfsprekendheid een uitgebreid psychoanalytisch jargon. Het verbluffende van Theweleits boek zit hem, behalve zijn ongebruikelijke tekstkeuze, in de seksuele symboliek van de passages die hij citeert. Hij komt daarin tot een iconologie van het fascisme, met symbolen als het ‘Flintenweib’, ‘de rode vloed’, ‘het kasteel’, ‘lava’, ‘zee’, ‘brij’. Als in maart 1920 de vesting Wesel door arbeiders dreigt te worden ingenomen, schrijft een verslaggever van de Kölnische Zeitung over de toestand van een groepje gewonde vrijkorpssoldaten: ‘Iedereen in huis was op van de zenuwen en fantaseerde alleen maar over afgesneden halzen, oren, neuzen, over doodgemartelde meisjes en over Spartakuswijven, die op kleine ruige paarden reden, met wapperende haren en in elke hand twee pistolen.’
Een collectief van zes vertalers bracht Theweleits werk onder de titel Mannenfantasie (in ingekorte versie) over in het Nederlands (Van Gennep, 493 p., f 12,90). In een wonderlijke editie: een uitgever wordt niet vermeld. Waar Theweleits tekst precies is ingekort zeggen de vertalers niet, evenmin of de zeer treffende illustraties in de oorspronkelijke Rowohlt-editie in dezelfde hoeveelheid door de tekst zijn gestrooid. Spijtig is tevens dat er geen register is opgenomen.
ATTE JONGSTRA
Modern antiquariaat Van Gennep is gevestigd op Nieuwe Zijds Voorburgwal 330 Amsterdam en Oude Binnenweg 131B Rotterdam; boekhandel Het Martyrium in de Van Baerlestraat 170-172 Amsterdam.