Afgeprijsd
Een groot dichter is Multatuli nooit geweest. Een aparte bundel van zijn poëzie is bij zijn leven niet verschenen, en wie zijn kaleidoscopische werk kent hoeft dat niet te verbazen: Max Havelaar, Millioenenstudiën of in nog sterkere mate de Ideën bestaan uit vele genres tegelijk: verhandelingen, romanpassages, brieven, idyllen en (nogal verhalende en vaak parodistische) poëzie. Multatuli's gedichten werden voor het eerst in 1985 uit diens werk geïsoleerd door Sander Blom (Martyrium, 130 p., f 12,50). De afzonderlijke presentatie geeft een vertekend beeld van Multatuli's poëtische kracht, die juist in beeldend, ‘poëtisch’ proza is gelegen. Toch is Multatuli's Gedichten een onvergetelijke bundel. Natuurlijk met evergreens als ‘Het gebed van de onwetende’, ‘Ik weet niet waar ik sterven zal’ en de ‘Kruissprook’. Andere verzen zijn in hun opzettelijke, satirische houterigheid nog steeds de moeite waard. Bij voorbeeld:
Al de weduwen der Heilige Schrift
Worden hier tot een vers gezift
Ter verblijding op 't verjaren
Van godzalige weduwnaren;
Juichend, bloeiend in den Heer,
The Oxford book of Political Anecdotes bevat schitterende verhalen over Engelse staatslieden en vorstinnen als Victoria, Elizabeth, Palmerston, Churchill, Macmillan, Chamberlain et cetera. Hier en daar worden uiteenzettingen in meer dan een anekdote gevolgd, bijvoorbeeld die tussen Disraeli en het om zijn beledigingen beruchte Ierse parlementslid O'Connell. Disraeli vatte deze samen als: ‘Ruzie met O'Connell waarin ik me grotelijks heb onderscheiden.’ Aan de beschrijving van het medeparlementslid Lord Houghton te zien zal Disraeli inderdaad tegen het verbale Ierse geweld opgewassen zijn geweest: ‘Lord Houghton was tot zijn ongeluk zeer kort, met een gezicht als het masker uit Herculaneum, een gelaatsuitdrukking als uit een sinaasappel gesneden. Zijn onweerstaanbaar komische gezicht zorgde binnen vijf minuten voor luid gelach, ook al bezong hij de rampspoed van Polen of de rechten van Italië.’ (Martyrium, 269 p., f 9,90)
Aan zijn bloemrijke kritieken dankte de muziekrecensent van The Times James W. Davidson de bijnaam ‘the music monster’. Hij vergeleek Chopins werk met dat van een schooljongen, Romeo en Julia van Tsjaikovski vond hij ‘rommel’, Berlioz was een vulgaire gek, Liszt componeerde ‘hatelijke onzin’ en Verdi's Rigoletto was in zijn ogen niet meer dan een slechts twee dagen durend strovuur. Davidson schreef zijn felle, soms hilarische stukken bijna dertig jaar lang vrijwel alle anoniem, maar zijn stijl is onmiskenbaar. Hij lijkt een monumentaal produkt van de Engelse ‘splendid isolation’. Ondertussen vergeten Engelse toondichters als Hatton, Loder of Potter werden door hem hemelhoog geprezen, alle grote muzikale genieën van het Europese vasteland werden afgebrand, ook al kregen Chopin en Wagner een onverwacht eerherstel. In de aanstekelijke biografie The Music Monster die Charles Reid over hem schreef komt Davidson naar voren als een bonte figuur te midden van een buitengewoon bekrompen omgeving van het negentiende-eeuwse Londense muziekleven. (Martyrium, 241 p., f 17,50) The First Casualty is de geschiedenis van de oorlogscorrespondent ‘as hero, propagandist and mythmaker’. De journalist Philip Knightley volgde vakgenoten in het oorlogsgeweld van de Krimoorlog tot Vietnam. (Martyrium, 428 p., f 7,90) Ook al waagde hij zich niet of nauwelijks in de vuurlinie, moedig is de eerste ‘echte’ oorlogscorrespondent W.H. Russell zeker geweest. Zijn ontluisterende brieven aan The Times over het volstrekt onbekwaam geleide Engelse Krimleger (met in 1854 de fatale charge van de ‘Light Brigade’) waren voor een tijd waarin oorlogvoeren nog steeds als heldhaftig en eervol werd beschouwd, niet zonder risico. Toch was Russell geen tegenstander
van het oorlogsbedrijf, hij stelde door zijn onverbloemde verslagen vooral het abominabele management aan de kaak. De ‘mythmaker’ en propagandist zien we op zijn hoogtepunt in ‘The Great War’ (1914-1918), terwijl de Vietnam-oorlog niet in de laatste plaats door de (tv-)oorlogsjournalistiek werd bekort.
‘You have been in Afghanistan, I perceive?’ Die vraag stelt Sherlock Holmes in 1887 aan zijn onafscheidelijke Doctor Watson. Door velen is dit beschouwd als eerste teken van de ‘deductieve analyse’ in het detectiveverhaal. In Roots of Detection. The Art of Deduction before Sherlock Holmes laat Bruce Cassiday zien hoe het in werkelijkheid was. (Martyrium, 194 p., f 7,90) Na een algemene inleiding doet hij dit aan de hand van (kort geïntroduceerde) teksten uit de wereldliteratuur: fragmenten uit Herodotus' Historiën, het bijbelboek Daniel, Voltaires Zadig, Poe's ‘The Purloined Letter’, en onder andere uit werk van Bulwer-Lytton, Hoffmann, Vidocq, Dumas, Dickens, Wilkie Collins. Intuïtieve denkers à la Holmes zijn zo oud als de mensheid zelve, maar Holmesianen hoeven daarmee natuurlijk geen moment de genialiteit van hun meester te betwijfelen.
Onder de titel Trilogie des möglichen Wunders verzamelde André Heller een groot aantal beeldende registraties van ‘wonderen’: vuurwerken, circusachtige geslachts- en gedaanteveranderingen. spectaculaire toverkunsten et cetera. (Martyrium, 179 p., f 17,50) Naast de vele afbeeldingen en teksten van Bloch, Lind, Moholy-Nagy, Schlemmer, Benjamin en Genet schreef de samensteller zelf een korte inleiding, waarin hij zegt te willen laten zien dat ‘de inflatie van de tovenaar’ een bedenkelijke ontwikkeling is. Aan de hand van theaterbeelden toont hij overtuigend aan dat er nog heel wat visuele toverij is overgebleven. Hij put daarbij uit de voorstellingen uit de jaren 1975-1983 van drie gezelschappen: Circus Roncalli, het ‘dichterlijk variété’ Flic Flac en het Theater des Feuers. Composities als de menselijke fontein, commedia del arte-figuren, figuren in heel- of halftravestie en bovenmenselijke circusacts wisselen schitterende vuurwerken of ‘pyrosculpturen’ af. Een fascinerende blik in de inderdaad toverachtige afgronden van de menselijke geest.
David Hothersall schreef een bewonderenswaardige History of Psychology, een boek dat de ogen niet sluit voor de aangrenzende terreinen van filosofie en geschiedenis. (Martyrium, 456 p., f 12,50) In zijn levendig geschreven overzicht van de ontwikkeling van de geesteswetenschappen, dat hij reeds bij de Grieken laat beginnen, veel anekdotes. Zo zien we Freud aanwezig bij de publieke colleges die de op dat moment wereldberoemde fysio-psycholoog Charcot hield in diens kliniek La Salpétrière (‘het Mekka van de neurologie’), voordrachten die eerder al door schrijvers als Zola en De Maupassant waren bezocht. Freud hoort Charcot op een van diens befaamde feesten tegen een vrouw zeggen dat de psychologie ‘altijd een zaak van de genitaliën’ is. Hij verbaast zich erover dat Charcot die visie nooit in zijn geschriften had vastgelegd. Zelf zou hij dat anders aanpakken.
ATTE JONGSTRA
Boekhandel Het Martyrium is gevestigd in de Van Baerlestraat 170-172, Amsterdam.